Schatten in de hemel

Schatten in de hemel

Drie mensen liepen in de richting van de hemelpoort.

De eerste had mooie kleren aan en droeg een zak. 'In deze tas' verklaarde hij, 'zit de rijkdom van een heel leven.' Hij klopte er met zijn hand op. 'Hiermee en met wat handig praten moet ik die poort wel doorkomen, of ik moet me al heel sterk vergissen. En om de godsdienstige invalshoek er ook bij te betrekken, heb ik mijn hart er ook in gestopt. Ze mogen het allemaal hebben als ze willen. Alsjeblieft!'

De tweede was een gelovig uitziende vrouw in eenvoudige, afgedragen kleding. Zij droeg een veel kleinere zak. 'Ik heb geen grote rijkdom verzameld', sprak zij met zwakke, bezwaarde stem. 'Onze lieve Heer heeft ons gezegd schatten in de hemel te vergaren en daarom heb ik mijn hele leven besteed om anderen te dienen.'

'Wat zit er in uw tas?' vroeg de rijke man. 'Afrekeningen', antwoordde ze met bescheiden trots. 'Aantekenboekjes, lijstjes en registers. Alle goede daden en liefdewerken die ik ooit heb gedaan, zijn erin vastgelegd. Ik zal ze overleggen samen met mijn hart, want dat heb ik net als u er ook in gedaan, mocht men daarom vragen.'

De derde was een zenuwachtige, vermoeid uitziende man, die enkel een lendendoek droeg. Hij had niks bij zich. 'Ik heb niks meegenomen', hakkelde hij. 'In mijn leven heb ik geen rijkdom vergaard, ik heb me ook niet zo onzelfzuchtig voor anderen gegeven, zoals u, mevrouw. Maar het ergste is ik heb mijn hart weggegeven - ik kom de hemel niet binnen, ben ik bang.'

De rijke man en de gelovige vrouw liepen met z'n tweeën alvast naar de poort, maar al gauw kwamen ze terug. Hun gezicht stond donker van teleurstelling. 'Bagage niet toegestaan binnen de poort', zei de rijke man bedroefd. 'En we mogen onze tas ook niet buiten de poort laten staan', snikte de vrouw. 'We moeten er voor altijd mee rondlopen!'

Langzaam gingen ze weg. De man in de lendendoek keek hen na en liep toen zelf naar de hemel toe. Goed, hij had dan geen bagage, maar hij was zijn hart kwijt. Wat voor hoop had hij? De engel die de deur opendeed, nodigde hem met een diepe buiging uit binnen te komen. Toen stopte hij hem iets in de hand. Het glinsterde en glansde als de volmaaktste diamant. 'Die is van u geloof ik', zei hij.

273