Zonder Mij kunt gij niets doen

Zonder Mij kunt gij niets doen

Zonder Mij kunt gij niets doen. Joh. 15 : 5.

Dit is niet de taal van een gewoon mens. Geen heilige, geen profeet, geen apostel zou ooit een gezelschap van getrouwe mannen hebben toegesproken en tot hen gezegd hebben: "Zonder mij kunt gij niets doen."

Indien Jezus Christus, zoals sommigen zeggen, een goed man was, maar ook niets meer, dan zou zulk een taal onbetamelijk geweest zijn en onbestaanbaar met zijn karakter. Onder de deugden van een volmaakte mens behoort voorzeker ook bescheidenheid en nederigheid; maar zulke woorden zouden in de mond van een gewoon mens van schaamteloze verwaandheid getuigen.

Het is onmogelijk te denken dat Jezus van Nazareth, indien Hij niet meer dan mens was geweest, ooit deze volzin zou hebben kunnen uitspreken: "Zonder mij kunt gij niets doen."

Mijne broeders, in deze volzin hoor ik de stem van die goddelijke Persoon, zonder wie geen ding is gemaakt, dat gemaakt is. De majesteit der woorden openbaart de Godheid van Hem, die ze heeft uitgesproken. De "Ik ben" komt uit in het persoonlijk voornaamwoord "mij", en die aanspraak op alle macht omsluiert de Almachtige. Deze woorden betekenen de Godheid, of zij betekenen niets. De geest, waarin wij naar deze taal luisteren, is die der aanbidding. Laat ons het hoofd buigen in plechtige aanbidding, en ons aldus verenigen met de schare rondom de troon, die kracht en heerschappij en macht toeschrijven aan Hem, Die op de troon zit en het Lam.

In deze gemoedstoestand van aanbidding zullen wij des te beter toebereid zijn om tot het hart van de tekst door te dringen. Ik zal niet spreken over de zedelijke onmacht der onwedergeborenen, ofschoon ik in die leerstelling van harte geloof; want deze waarheid lag niet op des Heeren weg, toen Hij deze woorden uitsprak, en Hij heeft er toen ook niet op gezinspeeld.

Het is volkomen waar dat onwedergeboren mensen, zonder Christus zijnde, geen enkele geestelijke daad tot stand kunnen brengen, niets kunnen doen dat welbehaaglijk is in Gods oog; maar onze Heere sprak toen niet tot onwedergeboren mensen, en Hij sprak toen ook niet van hen. Hij was omringd door zijn apostelen, de elven, van wie Judas als onkruid uitgewied was; en het is tot hen, als tot de ranken van de ware wijnstok, dat Hij zegt: "Zonder mij kunt gij niets doen." Dit betreft hen die in de wijnstok zijn, en zelfs tot de zodanigen die gesnoeid zijn en voor een wijle bevonden zijn te blijven in de stam, welke is Christus. Zelfs in de zodanigen is een volstrekte onmacht om iets heiligs voort te brengen, indien zij afgescheiden zijn van Christus.

Wij zijn thans niet geroepen om te spreken over alle vormen van doen, die buiten onze macht zijn, maar van die vorm van doen, die in de tekst wordt bedoeld. Er zijn zekere vormen van doen, waarin mensen uitmunten, die weinig of niets van Christus weten; maar de tekst moet in zijn eigen verband worden beschouwd, en dan is de waarheid duidelijk. De gelovigen worden hier aangeduid onder het beeld van ranken in de wijnstok, en het doen waarvan wordt gesproken, moet dus het voortbrengen zijn van vrucht.

Ik zou dit kunnen overbrengen in de volgende bewoordingen: "Buiten Mij kunt gij niets voortbrengen - niets maken, niets scheppen, niets teweegbrengen." Er wordt hier gesproken van dat doen, dat voorgesteld kan worden door de vrucht van de wijnrank, en dus tot die goede werken en genadegaven des Geestes behoort, die verwacht worden van mensen, welke geestelijk met Christus zijn verenigd. Het is van dezen, dat Hij zegt: "Zonder mij kunt gij niets doen."

Onze tekst is slechts een andere vorm van het vierde vers: "Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelf, zo zij niet in de wijnstok blijft, alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft."

Ik zal dus het woord richten tot u, die belijdt de Heere te kennen en lief te hebben, en grotelijks begeert zijn naam te verheerlijken. U moet ik doen gedenken dat de vereniging met Christus een noodzakelijk en onmisbaar vereiste is; want alleen dan, als gij één zijt met Hem, en één met Hem blijft, kunt gij de vruchten voortbrengen waaruit blijkt dat gij waarlijk tot de zijnen behoort.

I. "Zonder mij kunt gij niets doen." Door die volzin wordt in de eerste plaats HOOP in mij opgewekt. Er moet iets gedaan worden, onze godsdienst moet grote, praktische gevolgen hebben. Ik heb aan Christus gedacht als aan de wijnstok, en aan de myriaden van ranken in Hem, en mijn hart heeft grote dingen gehoopt. Welk een wijnoogst moet uit zulk een wortel voortkomen! Ranken zijnde in Hem, wat vruchten moeten wij niet voortbrengen! Er kan geen schaarsheid, niets armoedigs zijn in de vrucht van een wijnstok, die zó vol sap is. Vrucht van de beste hoedanigheid, vrucht in de grootste overvloed, ongeëvenaarde vrucht moet door zulk een wijnstok worden gedragen.

Er is muziek in dat woord "doen". Ja, mijne broeders, Jezus ging het land door goeddoende, en in Hem zijnde, zullen ook wij goed doen. In Hem is alles krachtig, praktisch, - in één woord vruchtdragend, en met Hem verenigd zijnde, zal ook veel door ons gedaan worden. Door de almachtige genade van God zijn wij verlost buiten elk doen van ons zelf, en nu wij verlost zijn, verlangen wij ook wederkerig iets te doen; wij koesteren de hoge eerzucht, om onze grote Heere en meester van enig nut te kunnen zijn.

Ofschoon er in de tekst een ontkenning is, wekt hij toch in onze ziel de hoop op, dat wij, eer wij van hier gaan en niet meer zijn, ook nog op aarde iets voor Christus kunnen doen. Geliefden, er is de heilige eerzucht en de hoop, dat wij iets kunnen doen om God te verheerlijken door de vruchten voort te brengen van heiligheid, vrede en liefde. Wij zouden wensen de leer van God, onze Zaligmaker, in alles te versieren. Door reinheid van wandel, door kennis, door lankmoedigheid, door ongeveinsde liefde, door alle goed en heilig werk zouden wij de lof van onze God willen verkondigen.

Wij weten dat wij zonder de Heere Jezus niet heilig kunnen zijn, maar verenigd met Hem, overwinnen wij de wereld, het vlees en de duivel en wandelen in klederen, die onbesmet zijn van de wereld. De vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid en alle heilige wandel. Tot geen van deze dingen zijn wij bekwaam in ons zelf, maar in het geloof kunnen wij met Paulus zeggen: "Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft."

Wij kunnen versierd zijn door rijke vruchten, wij kunnen de Heiland blijdschap hebben in ons, opdat onze blijdschap vervuld worde. Wij begeren niet slechts vruchten voort te brengen in ons zelf, maar ook veel vrucht te dragen in de bekering van anderen, evenals Paulus begeerde enige vrucht te hebben onder de Romeinen. Te dien opzichte vermogen wij alleen en in onszelf niet het allerminste of geringste, maar verenigd met Christus brengen wij de Heere vruchten voort.

De Heere Jezus zegt: "Die in Mij gelooft, de werken, die ik doe, zal hij ook doen, en zal meer doen dan deze; want ik ga heen tot mijn Vader." Broeders, de hoop wordt levendig in ons hart, dat wij, een iegelijk van ons, vele zielen tot Jezus zullen brengen. Niet omdat wij enigerlei kracht hebben in onszelf, maar omdat wij verenigd zijn met Jezus, koesteren wij de blijde hoop vruchten te zullen voortbrengen door anderen tot kennis van het Evangelie te brengen.

Die hoop doet mijn ziel ontvlammen, en ik zeg tot mijzelf: indien dit zo is, indien er zovele ranken zijn, en indien al deze ranken leven, hoevele vruchten van nog meerdere zegeningen zullen er dan niet rijpen voor deze arme wereld. De mensen zullen gezegend worden in ons, omdat wij gezegend zijn in Christus. Welk een invloed zal er niet uitgaan van tienduizend godvruchtige levens! Welk een invloed moet er niet geoefend worden op ons land door duizenden van Christen mannen en vrouwen, die liefde, vrede, gerechtigheid, deugd en heiligheid op praktische wijze bevorderen!

En indien ieder hunner er naar streeft anderen tot Christus te brengen, hoe talrijk zullen dan niet de bekeringen zijn, en hoe sterk zal de kerke Gods dan niet worden uitgebreid! Weet gij niet, dat zo er slechts tienduizend ware Christenen in de wereld waren, die ieder elk jaar een ander Christen toebrachten, er geen twintig jaren nodig zouden zijn om de bekering van geheel de bevolking der aarde tot stand te brengen? Dit is een eenvoudige rekensom, die iedere schoolknaap maken kan.

Het schijnt gewis een kleinigheid, dat iedereen, die Christus kent en liefheeft, een ander toe zal brengen, en zo wij één zijn met Hem, dan kunnen wij hopen dat dit voorzeker zal geschieden. En zo zit ik neer, en heb mijn liefelijke droom, overeenkomstig de belofte: "Uwe jongelingen zullen gezichten zien, en uwe ouden zullen dromen dromen."

Ziet deze duizenden van ranken, voortkomende uit zulk een stam als Christus Jezus, en met zulk een sap als de Heilige Geest, o gewis! deze wijnstok moet weldra de bergen bekleden met zijn groen, zodat er geen enkele barre rots is, die door zijn zegenrijke bladeren niet wordt versierd! Dan zullen de bergen van zoete wijn druipen, en al de heuvelen zullen smelten. Niet vanwege enigerlei natuurlijke vruchtbaarheid in de ranken, maar vanwege hun heerlijke wortel, en stam, en sap, zal ieder hunner rijke vruchten dragen, en elke vruchtbare tak zal over de muur lopen.

Geliefden in Christus, hebt gij geen sterk verlangen zulk een voleinding te zien? Begeert gij niet te delen in de grootse onderneming van de wereld voor Christus te veroveren? O gij, die jong zijt en vol van levensmoed, wenst gij u niet in de voorste gelederen te bevinden van deze grote kruistocht? Onze ziel smacht er naar te zien, hoe de kennis des Heeren de aarde zal bedekken, gelijk de wateren de bodem der zee. Het is ons

Ziet deze duizenden van ranken, voortkomende uit zulk een stam als Christus Jezus, en met zulk een sap als de Heilige Geest, o gewis! deze wijnstok moet weldra de bergen bekleden met zijn groen, zodat er geen enkele barre rots is, die door zijn zegenrijke bladeren niet wordt versierd! Dan zullen de bergen van zoete wijn druipen, en al de heuvelen zullen smelten. Niet vanwege enigerlei natuurlijke vruchtbaarheid in de ranken, maar vanwege hun heerlijke wortel, en stam, en sap, zal ieder hunner rijke vruchten dragen, en elke vruchtbare tak zal over de muur lopen.

Geliefden in Christus, hebt gij geen sterk verlangen zulk een voleinding te zien? Begeert gij niet te delen in de grootse onderneming van de wereld voor Christus te veroveren? O gij, die jong zijt en vol van levensmoed, wenst gij u niet in de voorste gelederen te bevinden van deze grote kruistocht? Onze ziel smacht er naar te zien, hoe de kennis des Heeren de aarde zal bedekken, gelijk de wateren de bodem der zee. Het is ons een blijde tijding, dat wij, verenigd met Christus, iets kunnen doen waarop de Heere met welgevallen neerziet, iets dat zijn naam eer en heerlijkheid zal toebrengen.

Wij zijn niet tot werkeloosheid gedoemd; de blijdschap van het dienen, de hoge zaligheid van geven en van doen is ons niet ontzegd: de Heere heeft ons verkoren en verordineerd om vrucht voort te brengen, en dat wel blijvende vrucht. Dit is de sterke begeerte die opkomt in onze ziel; de Heere geve dat wij het tot een werkelijke gestalte in ons leven zien worden.

II. Maar nu ten tweede: er vaart mij EEN HUIVERING VAN VREZE door mijn hart. Ofschoon ik brand van een zeer sterk verlangen, en mij verhef op de vleugelen van een machtige eerzucht om iets groots voor Christus te doen, zo word ik toch bij het lezen van de tekst door een plotselinge siddering bevangen. "Zonder mij": - het is dus mogelijk, dat ik zonder Christus kan zijn, en bijgevolg volstrekt onbekwaam tot enig goed.

Mijne vrienden, ofschoon u dit zal doen huiveren, wens ik u toch de mogelijkheid te doen gevoelen dat gij "zonder Christus" zijt. Ik wens dat gij dit tot in het binnenste van uw hart zult gevoelen. Gij belijdt in Christus te zijn; maar zijt gij werkelijk in Christus? De grote meerderheid van hen, tot wie ik hedenmorgen spreek, zijn leden van de zichtbare gemeente van Christus; maar wat zou het zijn, indien gij niet zo in Hem zijt dat gij vruchten voortbrengt?

Het is duidelijk dat er ranken zijn die, in een zekere zin, in de wijnstok zijn, maar toch geen vruchten dragen! Er is geschreven: "Alle rank in Mij, die geen vrucht draagt, die neemt Hij weg." (Joh. 15:2 naar de Engelse overzetting, en de kanttekening op de statenbijbel). Ja, gij zijt een lid der gemeente, wellicht wel een ouderling, misschien een diaken, of wel een leraar, en als zodanig zijt gij in de wijnstok; maar brengt gij vruchten van heiligheid voort? Hebt gij u de Heere toegewijd? Poogt gij anderen tot Jezus Christus te brengen? Of is uw belijdenis iets dat met geen heilig leven van doen heeft, en hoegenaamd geen invloed uitoefent op anderen? Geeft het u een naam onder het volk Gods en niets meer? Zeg, is het een bloot natuurlijke vereniging met de gemeente, of is het een levende, bovennatuurlijke eenheid met Christus? Laat die gedachte u door de ziel gaan, en u in het stof neerleggen voor Hem die van de hemel op u nederziet, zijn doorboorde hand opheft en roept: "Zonder mij kunt gij niets doen."

Mijn vriend, indien gij zonder Christus zijt, waar dient het dan voor dat gij uw Bijbelklas aanhoudt? Want gij kunt niets doen. Waartoe is het nut dat ik hier kom op deze kansel, indien ik zonder Christus ben? Waartoe dient het dat gij hedenmiddag naar de zondagsschool gaat, indien gij met dit al zonder Christus zijt? Tenzij wij zelf de Heere Jezus bezitten, kunnen wij Hem niet aan anderen brengen. Tenzij wij het levende water in ons binnenste hebben, springende tot in het eeuwige leven, kunnen wij niet zo overvloeien dat stromen van het levende water uit ons voortkomen.

Ik zal het nog op een andere wijze voorstellen. Wat zou het zijn, indien gij wel in Christus zijt, maar niet zo dat gij in Hem blijft? Uit sommige woorden van onze Heere blijkt het, dat er ranken in Hem zijn die weggenomen worden en dan verdorren. "Zo iemand in Mij niet blijft, die is buiten geworpen gelijkerwijs de rank, en is verdord." Er zijn sommigen die naar zijn naam genoemd zijn, en gerekend worden tot zijn discipelen; wier namen gehoord worden, telkenmale als de monsterrol der kerk wordt afgelezen, en die toch niet in Hem blijven.

Wat zou het zijn, mijn hoorder, indien gij alleen des zondags in Christus zijt, maar de gehele week in de wereld! Indien gij alleen aan de Avondmaalsdis in Christus zijt, of op de bidstond, of op de bepaalde tijden van openlijke Godsverering? Wat zou het zijn, indien gij slechts af en toe in Christus zijt! Indien gij uitwendig een heilige, en inwendig een duivel zijt! Ach, mijn vriend, wat zal het einde wezen van zulk een gedrag? En toch zijn er van de zodanigen, die volharden in het streven om een tussenpozende gemeenschap met Christus te onderhouden: heden in Christus, omdat het de sabbatdag is; morgen buiten Christus, omdat het marktdag is; en gehoorzaamheid aan Christus lastig is en ongelegen komt, terwijl er gekocht en verkocht wordt.

Mijne vrienden, dat gaat niet; dat is niet recht. Wij moeten zo in Christus zijn dat wij altijd in Hem zijn, want anders zijn wij geen levende ranken van de levende wijnstok, en dan kunnen wij geen vrucht dragen. Indien er zo iets bestond als een wijnrank die slechts nu en dan met de stam verenigd is, zoudt gij dan denken dat zij de wijngaardenier vrucht zou opleveren? En evenmin kunt gij vrucht dragen, zo gij nu eens wél, en dan weer niet in Christus zijt. Gij kunt niets doen, zo gij niet voortdurend met Hem verenigd zijt.

Toen ik eens op reis was naar de plaats waar ik gewoonlijk mijn winterrusttijd doorbreng, overnachtte ik in een stad, waar ik een huis zag met daarin een papegaai, die zeer fraai kon spreken. Mijn vriend die daar woonde, merkte op dat ik bijzondere aandacht schonk aan deze papegaai, en verhaalde mij een zonderling verhaal aangaande haar.

De eigenaar van het huis was gewoon het dier, vóór hij naar bed ging, op te sluiten in zijn kooi, en hij verwaarloosde haar nooit, zodat het zeker kon wezen dat zij niets te kort kwam. Maar toen de goede man onlangs stierf, werd de papegaai aan de stad verkocht. Zij kwam in handen van iemand die er op uitging om de vogel in een schoenwinkel, die hij had geopend, ten toon te stellen. "Hoe kwam de vogel daar?" vroeg ik. "Zij ontsnapte en kwam, zo naar ik veronderstel, in de open lucht terecht, waar zij enige tijd ronddwaalde, totdat zij een schoenwinkel zag, die open was, en er in vloog, zeker in de hoop een kooi te vinden. Daar zat zij gedurende twee of drie maanden, totdat een bijzondere bezoeker haar hoorde spreken, en zei: "Ik geloof dat ik deze papegaai ken. Ik denk dat dit de papegaai is die vroeger in een huis aan de andere kant van de straat woonde." Toen men de vorige eigenaar vroeg, hoe dat dier bij hem was gekomen, verhaalde hij wat ik u zojuist heb meegedeeld.

Is het mogelijk dat deze papegaai zich wél in de straten, maar niet in het huis thuis gevoelde? En toch zijn er enigen die er op uitgaan om, zoals de papegaai, nu eens hier en dan weer daar te zijn, terwijl zij niet blijven in het huis van hun meester, noch enige gemeenschap met Hem onderhouden. Zij houden zich wel in de kerk, maar niet in Christus; wel onder de preek, maar niet onder de invloed daarvan; wel in de kring van Gods kinderen, maar niet in de kring van Christus' bloed; wel bij een soort van godsdienst, maar niet bij Jezus zelf.

Ik zeg u nogmaals dat gij geen vrucht kunt dragen, indien gij slechts een ogenblik in Christus zijt, en dan weer in de wereld. Zo gij een rank zijt, dan moet gij een levende rank zijn, en dan moet gij steeds in Christus zijn. Wij kunnen niets doen, dan wanneer wij in de geest in Christus zijn; doch dan kunnen wij alles doen, want "die in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en zal meer doen dan deze, want Ik ga heen tot mijn Vader."

III. Dit doet mij een derde opmerking maken. ER LIGT EEN AANSPORING IN DE TEKST. Wanneer ik lees: "Zonder Mij kunt gij niets doen", hoor ik daarin een heilzame raadgeving aan mijn hart, om mijn oog steeds op Christus gericht te houden. Ik zou geen ogenblik buiten Hem kunnen zijn, zonder de kracht tot iets goeds en heilzaams te missen; maar ik heb vooral dit noodig, omdat ik met Hem verenigd ben, en Hij de oorzaak is van alles wat ik doe. Ik zou niet zonder Hem kunnen zijn, ofschoon ik er van afhankelijk ben of ik zal vruchten voortbrengen, dan wel of ik die niet zal voortbrengen.

Ik gevoel, mijn broeders, dat ik niets kan doen, dan alleen door Christus, op dezelfde wijze als dat ik niets zou kunnen doen, indien ik een bron van leven miste. Wat zou ik in de stenen bron van deze vergaderzaal vermogen, om met haar water het land te besproeien, of de dorstige te laven? De bron moet een bron blijven, anders zou zij geen water geven. Indien ik mijn bloed kwijt was, en al mijn bloed vergoten ware, wat zou ik dan vermogen? Dan zou ik slechts een levenloze massa zijn. Zo ook ben ik voor mijn geestelijk leven van Christus afhankelijk. Hij is de wortel, waarvan ik een rank ben; Hij is de fontein, waaruit mijn leven ontspringt.

En nu, indien ik iets zou vermogen, althans naar mijn schatting, dan zou ik sterk geneigd zijn te denken: "Nu is het mijn tijd om iets te doen, want zie! ik ben sterk." Daarom, omdat ik met Christus ben verenigd, moet ik altijd zeer oplettend zijn om nooit uit Hem te gaan, omdat ik dan totaal onvruchtbaar zou zijn. Ik ben zo zwak dat ik terstond in de macht van de verleiding zou vallen, indien ik niet door mijn waarachtige betrekking tot Christus bewaard werd. Mijn kracht is gelijk aan de kracht van een niets beduidend schepsel; de grond, waarop mijn ziel rust, is zo zacht als zand; mijn wezen is vluchtig en onvast, evenals een damp die voorbij gaat.

"Maar", zegt iemand, "gij zijt toch niet zwak, u kan veel, u kan grote dingen doen. Zie slechts op de grote scharen, die gij bijeenbrengt; en let op uw kracht om hen in beweging te brengen, om hen tot tranen te bewegen, of om hen in verrukking te doen uitbreken." Maar ik zeg u, dat ik zelf even zwak ben, als de zwakste van hen die gij kent; en dat ik, ofschoon de boodschapper, enige onder u misschien tot afgod heb gemaakt; dat ik zelf evenzeer tot het stof behoor, en dat ik even zwak ben, als u allen. Wanneer gij sterk zijt, is het omdat gij deel hebt aan die grootheid die Christus u geeft. Wanneer gij machtig zijt, is het omdat gij Christus' macht in u hebt. Doch, "zonder Mij", zegt Jezus, "kunt gij niets doen."

Wanneer ik naar dat woord luister, herinner ik mij een gesprek dat ik eens gehad heb met een bevindelijke Christen, en dat mij zeer getroffen heeft. Die man vertelde mij, dat hij zich zeer verblijdde over het heil dat hij bezat, en zeer verlangde om een getuigenis voor Christus te zijn. Wij zaten te zamen in een veld, en daar was een bron, en ik vroeg hem: "Zoudt gij denken dat ik van deze bron een beek zou kunnen maken?" "O neen", zeide hij, "niet zonder water." "Maar", hernam ik, "indien ik daar nu een sloot groef, en het water daarnaar geleidde, en het dan in die sloot leidde, zou het dan water worden, denkt gij?" "Wel mogelijk", zeide hij; "en toch niet, indien het er slechts even in gebleven was, want dan zou het water niet tot water worden. Ik zou het nog steeds aanzien voor modder." "Welnu", zo antwoordde ik, "zo ook zult gij evenmin voor Christus water geven, als gij slechts even bij Hem zijt geweest, en daarna, als het ware, door een sloot geleid, of daarna naar een ander kanaal gestroomd zijt, want dan zijt gij niets anders dan modder, en niet het water des levens. Om de bloem te bewateren, moet de bron zelf daar zijn."

Ik denk dat ik thans versta, wat ik vroeger niet kon begrijpen, n.l. dat, als de Heere Jezus zich in de ziel werkelijk openbaart, deze ziel dan, als het ware, wordt veranderd in een fontein van water, opwellende tot in het eeuwige leven. Wat is de prediker, zonder dat de Geest hem in hem werkt, en in hem werkt? Wat is de diaken, indien hij niet levende leden der gemeente van Christus tot aanschouwelijke leden van de kerk maakt? Wat is de zondagsschool-onderwijzer, als de Heilige Geest hem niet tot instrument maakt, om deze jeugdige harten tot God te brengen? Wij zouden slechts enkel luiden zonder geluid, en als klinkend metaal zijn, indien de Geest des Heren niet met ons was, en indien de Geest des Heren niet door ons werkte. "Zonder Mij", zegt Jezus, "kunt gij niets doen."

En let op, indien ik niets kan doen, zo kan niemand van ons, zonder Christus te bezitten, iets goeds voortbrengen. Heeft Hij ons gevoed, zullen wij iets voortbrengen. Wij moeten een bron van leven in ons hebben, en deze moet aan de voet van de levenswijnstok ontspringen, want op geen andere wijze kunnen wij ooit iets vruchtbaars voortbrengen.

Het kan ook zijn dat gij, in het bijzonder, in een bijzondere roeping, voor u zelf denkt: "Ik wens dat ik tot iets nuttig ware, of dat ik iets zou kunnen doen, om het volk van God bijeen te brengen, om God te verheerlijken, om de ziel van mijn broeder te zaligen." Ik verzoek u, zo gij werkelijk voor iets oprecht zijt, u daartoe aan Christus te verbinden, door een nauwe gemeenschap met Hem, of anders zult gij niets kunnen doen. Misschien bidt gij veel, maar indien gij het gebed niet door Christus heen zendt, dan is het niets dan een bloot wensgebed, een louter "niet-vragen." Het gebed komt niet tot de hemel, tenzij het over Christus' schouders heen gaat; en zo het niet door zijn handen wordt gedragen, zo het niet door zijn bemiddeling en voorspraak gaat, dan komt het niet verder dan tot het dak. Uw gebed zal niet opstijgen, tenzij gij zelf opstijgt naar Christus, waar gij slechts kracht kunt verkrijgen om te bidden, en om te werken.

IV. Ik kom thans tot een vierde opmerking, n.l. DAT DIT EEN WAARHEID IS, DIE GEMAKKELIJK TE BEWIJZEN IS. "Zonder Mij kunt gij niets doen." Er zijn vele soorten van geestelijke arbeid, waarvoor de Heere, door zijn Voorzienigheid, middelen heeft geschapen, om de zodanigen die er zich mee inlaten, gemakkelijk aan te tonen dat het onmogelijk is om die zonder Christus te verrichten.

Ik neem aan, geliefde broeders, dat de prediking het voornaamste middel is, dat de Heere gebruikt, om zielen tot Christus te brengen. En toch, zonder Christus kunnen wij geen prediking voortbrengen. Waarlijk, dit is een treurige waarheid, dat men zou kunnen prediken tot men stikte, en preken tot men dood neerviel, en toch geen zielen tot Christus zou kunnen brengen. Mijn hoorders kunnen tot Christus worden gebracht door hun prediker, maar dit is alleen mogelijk, doordat de Heere Jezus hem tot een middel maakt, om hen naar Hem te leiden. O, wij zouden op een schone morgen de zon kunnen begroeten, en haar stralen kunnen bezitten, en zij zouden ons kunnen beschijnen, totdat wij van vreugde juichten, maar als de Heere de zon niet in het zenith plaatste, zouden wij daarvan geen licht hebben, en nooit de zon in haar volle kracht zien stralen. Op dezelfde wijze zouden wij, al konden wij spreken met de tong van een engel, nooit tot iemands hart doordringen, en zouden wij nooit de goede boodschap van Christus' liefde in een zondaarshart kunnen brengen, tenzij de Heere zelf daarin werkte. Wij kunnen Christus niet verkondigen, indien de Geest des Heren ons niet de woorden geeft, die wij moeten spreken. "Zonder Mij kunt gij niets doen."

En zo ik predik om vrucht voort te brengen, zo zal ik mij die vrucht niet inbeelden; want ik kan geen vrucht voortbrengen. Ik kan de Heere niet zien met zondaren tot mij te zien komen, indien Hij niet met hen meekomt; en al zouden zij naar mij toe komen, dan kon ik ze niet bekeren, of tot Christus leiden, tenzij de Heere Jezus zelf in hen werkte.

En wat geldt van de prediking, geldt in gelijke mate van de zondagsschool. Onze geliefde broeders en zusters, die in de zondagsschool werkzaam zijn, kunnen nooit enige vrucht voortbrengen, tenzij zij zich bij Christus aansluiten, tenzij zij zelf de Heere Jezus in hun ziel hebben. Al het onderwijs zal vergeefs zijn, en al hun aansporingen zonder nut, indien de Heere Jezus hen niet zegent, en met hen gaat.

Ik wil er tevens aan toevoegen dat zij, die ijverig trachten in het openbare gebed te voort te gaan, nooit zullen bidden voor de grote menigte, tenzij zij voor zichzelf bidden; en zij zullen nooit voor anderen bidden, tenzij zij voor zichzelf bidden. De zegen komt altijd door het kanaal van de bidder tot de bedeelden; en tenzij de bidder zelf voor zijn gebeden genade ontvangt, zal hij geen zegen voor anderen ontvangen. O, hoe weinig weten wij, geliefde broeders, hoeveel wij van Christus afhangen, en hoe zwak wij zijn, hoe geheel afhankelijk van Hem, en hoezeer Hij ons met Hem moet verenigen, indien wij vruchtbaar willen zijn in het doen van welk goed werk ook.

Ik denk dat ik ook die personen kan waarschuwen, die veel werken doen, maar geenszins voor hun eigen ziel werken. Er zijn sommigen die hun best doen voor anderen, maar niet voor zichzelf. Zij werken en arbeiden, en zij zijn nuttig voor anderen, maar hun eigen zielen zijn onbekeerd. Welnu, dit is zeker, dat als gij dit doet, gij inderdaad niet zult werken; want "zonder Mij", zegt Jezus, "kunt gij niets doen." Gij zijt het niet, die het doet; het is Christus, die het door u doet, indien gij nuttig zijt. Wanneer gij in de gemeente komt, en u ijverig aandient in een of ander ambt, en daarbij uw eigen ziel verwaarloost, dan is uw gaven-aanbod een zeer schrale gift. Indien gij een huis van God bouwt, en uw eigen ziel bouwt op een onzalige grond, dan hebt gij eigenlijk een werk van de wet gedaan; gij hebt een schone gevel gebouwd, zonder een fundament. Als gij grote dingen doet, en anderen leidt, en uw eigen ziel verliest, zo hebt gij een schip in zee, zonder kiel, zonder kompas, zonder roer, en het is slechts een wonder dat gij niet verbrijzeld zijt op de scherpe klippen van het verderf. Gij kunt het, ik herhaal het, niet, en zult het niet kunnen doen. Indien gij een gebedsverhoring nodig hebt, en gij gaat bidden, en gij hebt nooit eerst met Christus gemeenschap gezocht, zo komt uw gebed niet voorbij de oren van de Heere. Indien gij met een bevend hart tot God komt, en nooit eerst tot Jezus gekomen zijt, zo zult gij niet in Gods oren horen, noch uit zijn mond antwoord ontvangen. Indien gij wilt opkomen om uw gaven en uw talenten in dienst te stellen van God, en gij tracht dat te doen zonder met Christus verenigd te zijn, zo zal uw gave niet aangenaam voor God zijn; want "zonder Mij kunt gij niets doen."

Een paar woorden moeten worden gezegd over datgene wat ik genoemd heb, de speciale roeping van sommigen van u om voor anderen te bidden. Indien ik ooit zou kunnen zeggen: "Ik kan niet zonder de gebeden van anderen", dan zouden sommigen van u kunnen zeggen: "Hij kan niet zonder onze gebeden." Er is zulk een gelijkheid in ons beiden, en evenals ik biddend de Heere niet kan missen, zo moet u, die op een bepaalde wijze opgeroepen bent, om voor de belangen van de gemeente te bidden, ook altijd in gebed tot God gaan. Ik verzoek u, daarom, mijn geliefden, in de omgang met Christus te volharden, indien gij in deze bijzondere bediening werkzaam zijt; want gij kunt geen zegen ontvangen voor het werk, tenzij gij zelf levendig zijt. En ik verzoek u, als gij bidt, bidt dan dat gij zelf een levende rank mag zijn; want indien gij "zonder Mij" zijt, kunt gij voor anderen niets goeds doen.

Doch ik moet nog eens terugkomen op de prediking. Ik weet dat dit de heilige bediening is, die Christus gekozen heeft, om de zielen van mensen te redden; en ik ben er zeer van overtuigd dat Hij de bediening zal zegenen. Maar ik kan u een geval aan de hand geven, waarin prediking geen nut kon doen. Het is niet verzonnen; het is echt. Er was een vrouw, die vele jaren van haar leven in een land van zendelingen had doorgebracht; zij woonde in de buurt van een zendingsstation; zij had altijd de prediking van het Woord Gods gehoord, doch nooit was zij tot enige bekering gekomen. Na vele jaren keerde zij naar dit land terug, en men bracht haar naar een samenkomst, waar de heer Archer vertelde, dat toen de zendelingen naar haar land kwamen, zij predikten, maar dat er niemand tot Christus werd gebracht. Een zendeling die zijn zendingstaak aanvaardde, moet op een dag, ten tijde van de plechtige inwijding van een zendingshuis, het volk aangesproken hebben, doch hij ging heen zonder dat hij iemand tot Christus kon leiden. Een ander zendeling kwam, en deed nog pogingen, doch zonder vrucht; en een derde, en evenmin met vrucht. Zij hielden er eindelijk mee op, maar toch leefden zij nog tot een gezegende ouderdom.

Maar jaren daarna kwam een jonge prediker van onze kerk in dat land, en hij predikte Jezus Christus. Eénmaal hoorde de oude vrouw, want zij was toen reeds zeer oud, een preek, en de preek trof haar hart. Zij had nooit vroeger een preek gehoord die haar hart trof. Wat was er dan in de prediking van die jonge man, wat zij niet gehoord had in de prediking van die drie andere zendelingen? Er was dit in, dat de Heere Jezus door de kracht van de Geest met zijn prediking was meegekomen. Toen was het, dat zij haar hart voor Christus opende, en zij zei: "Hier is Hij, Heere, hier is mijn hart." En Christus zag haar aan en zeide: "Kom." Zij kwam tot Christus en werd behouden, maar nimmer, o nimmer was zij tot Christus gekomen, indien Hij niet met de prediking van die jonge man was meegekomen. En nu, kunt gij zeggen: "Wij willen deze zelfde preek ook horen." Ja, zo gij het doet, indien Christus met de preek meekomt, dan zal de preek u zegenen. Wanneer Christus bij de doop komt, dan worden de wateren gezegend; maar zonder Christus heeft het water geen waarde voor u. Het is slechts dood water. Wanneer Christus in de maaltijd komt, dan wordt het brood gezegend, en de wijn gezegend, om een teken en een zegel voor de ziel te zijn, maar zonder Christus heeft het brood geen waarde voor u. Het is slechts dood brood, en gij zijt alleen maar een arme schepsel, dat bezwijkt, tenzij Christus in de prediking tot u komt.

O, dat ik een ieder die zijn ziel liefheeft, kon verplichten met Christus te blijven. Laat niemand van u hier heengaan, tenzij gij met Christus naar huis gaat; en kom hier niet, tenzij gij met Christus hierheen komt. Ik weet dat gij Hem nodig hebt, en ik weet dat gij zonder Hem niets kunt doen. Ik verzoek u, in Christus te blijven, of anders zult gij niets goeds voor God of voor de zielen van anderen kunnen doen.

Er zijn nog enige personen, voor wie ik enige woorden wens toe te voegen. Er zijn sommigen die veel zaken doen, die zeer aktief zijn, en die, zoals zij zeggen, voor de zaak van Christus alles opofferen. Ja, zij hebben alles verlaten om Christus te dienen, maar zij dienen Hem niet. Zij hebben hun huis verlaten, zij hebben hun zaken opgegeven, maar zij dienen Hem niet. Zij hebben alles voor Hem prijsgegeven, maar zij dienen Hem niet. Waarom? Omdat zij "zonder Mij" zijn, zegt Jezus; "want zonder Mij kunt gij niets doen." Laat mij u daarom aanraden, voordat gij u aan een of andere bediening wijdt, voordat gij een dienst wilt verrichten, voordat gij een kanaal voor de genade wilt worden, u eerst tot de fontein te wenden, tot het hulpeloze vat, dat, zolang het buiten de Heere is, zonder kracht, en zonder vrucht is.

V. Ik kom tot mijn laatste opmerking, en die is deze: DAT DIT EEN ZEER BEVREDIGENDE WAARHEID IS, VOOR ALLE KINDEREN VAN GOD. "Zonder Mij kunt gij niets doen." "Ik wil", zegt een kind van God, "ik wil graag goede werken doen." Wel, gij zult ze niet kunnen doen, tenzij gij Christus hebt. "Ik wil graag een zuiver leven leiden." Wel, dat kunt gij niet doen, tenzij gij Christus in u hebt. "Ik wil graag alles verlaten, wat mijn geweten bezwaart, en alles verwerpen wat mijn hart veroordeelt." Wel, gij zult het niet kunnen doen, tenzij gij met Christus verbonden zijt. Maar hoor ik iemand zeggen: "Ik wens mijn ijdelheid te verzaken." Wel, gij kunt het niet doen, tenzij Christus in u is. "Ik wil graag Christus verkondigen, maar ik ben bang dat ik dat niet kan doen." Neen, dat kunt gij niet, tenzij Christus met u meekomt. Ik heb dit zelf gevoeld. "Ik zal u niet begeven, noch u verlaten", zegt Jezus. Als gij iets hebt gedaan, dan heeft Hij het gedaan, en indien Hij het niet gedaan heeft, dan hebt gij het niet gedaan.

En het is een zeer bevredigende waarheid voor hen, die zo vaak in hun eigen hart teleurgesteld zijn. Hoe vaak hebt gij gezegd: "Ik zal dit nooit meer doen. Ik zal nimmer meer zondigen. Ik zal in heiligmaking leven. Ik wil voorwaarts gaan en nooit meer terugkomen." Maar, o hoe vaak zijt gij teruggekomen! Gij hebt veel goeds voorgenomen, maar het werd nooit tot uitvoering gebracht. Gij hebt gebeden dat gij nooit meer zoudt vallen, maar gij hebt opnieuw gezondigd. Gij hebt gezegd, dat gij u niet meer door de wereld zoudt laten misleiden, maar zij heeft u weer gevangen genomen. Gij hebt gezegd, dat gij nimmermeer in ongeloof zoudt verkeren, maar gij zijt weer in ongeloof vervallen. Het is een droevige zaak, een teleurstelling, dat zo vaak gij goed voorneemt, gij toch moet erkennen dat er niets goeds is uitgevoerd. Doch, broeders en zusters, als gij in de Geest van Christus verkeert, zult gij niet in de werken van het vlees wandelen. Als gij met Christus zijt, zult gij overwinningen behalen, doch niet door uw eigen kracht, maar doordat Christus in u is, en door zijn kracht u zegen brengt. Als gij met Christus verbonden zijt, zult gij onoverwinlijk zijn, omdat Hij onoverwinnelijk is.

En het is een zeer bevredigende waarheid voor hen, die zo vaak in hun eigen hart teleurgesteld zijn. Hoe vaak hebt gij gezegd: "Ik zal dit nooit meer doen. Ik zal nimmer meer zondigen. Ik zal in heiligmaking leven. Ik wil voorwaarts gaan en nooit meer terugkomen." Maar, o hoe vaak zijt gij teruggekomen! Gij hebt veel goeds voorgenomen, maar het werd nooit tot uitvoering gebracht. Gij hebt gebeden dat gij nooit meer zoudt vallen, maar gij hebt opnieuw gezondigd. Gij hebt gezegd, dat gij u niet meer door de wereld zoudt laten misleiden, maar zij heeft u weer gevangen genomen. Gij hebt gezegd, dat gij nimmermeer in ongeloof zoudt verkeren, maar gij zijt weer in ongeloof vervallen. Het is een droevige zaak, een teleurstelling, dat zo vaak gij goed voorneemt, gij toch moet erkennen dat er niets goeds is uitgevoerd. Doch, broeders en zusters, als gij in de Geest van Christus verkeert, zult gij niet in de werken van het vlees wandelen. Als gij met Christus zijt, zult gij overwinningen behalen, doch niet door uw eigen kracht, maar doordat Christus in u is, en door zijn kracht u zegen brengt. Als gij met Christus verbonden zijt, zult gij onoverwinlijk zijn, omdat Hij onoverwinnelijk is. Als gij met Christus zijt, zult gij voorwaarts gaan, want Hij zal u drijven. Als gij met Christus verbonden zijt, zult gij niet vallen, want Hij zal u ondersteunen met zijn eeuwige armen. Als gij met Christus verbonden zijt, zult gij niet afdwalen, want Hij zal u vasthouden. Als gij met Christus zijt, zult gij niet teleurgesteld worden, want Hij zal voor u voldoen. Als gij met Christus verbonden zijt, zult gij vruchtbaar zijn, want Hij zal in u werken.

Laat daarom ieder van ons, kinderen van God, zich beijveren om zich steeds in gemeenschap met Christus te bevinden. Laat ons altijd tot Hem gaan. En wanneer wij een werk willen doen, laten wij bidden, dat Hij het met ons doe. En als wij naar onze dagelijkse werkzaamheden gaan, laten wij bidden dat Hij ons vergezelle. En wanneer wij de middelen gebruiken, laten wij bidden dat Hij ons verlichte. En als wij in de gemeente komen, laten wij bidden dat Hij met ons zij, en met de broeder die spreekt. En laten wij bidden dat wanneer wij weggaan, wij met Christus mogen wandelen, en ons met Hem mogen verbinden. En op deze wijze, steeds met Christus verbonden, zullen wij vruchtbaar zijn, zullen wij heiligen zijn, en zullen wij vorderingen maken in genade.

Ik wil dit woord besluiten door te zeggen: indien gij tot Christus komt, dan komt Hij tot u, en gij zult het wonder zien. Er is een zeer liefelijk verhaal, dat ik thans met u zal delen. Er was een oude vrouw, die zeer vroom was, en die jaren geleden had gebeden voor de bekering van haar man, maar haar man was nog steeds een dronkaard, en hij gaf zich aan de zonde over. Zij bad en zij huilde voor haar man, maar hij was nog steeds onbekeerd. Er was een avond, dat zij voelde, dat zij niet veel langer meer zou leven, en zij ging naar een samenkomst, en zij hoorde een preek, die haar zeer aangreep. De prediker zei: "O, indien gij komt, zal Jezus tot u komen." De oude vrouw geloofde het. Zij kwam. Zij ging naar huis, en zij was stervende. Haar man kwam binnen, en zij vertelde hem dat zij tot Jezus was gegaan, en zij zei: "Jezus is tot mij gekomen, want ik kom tot Hem, en ik geloof het woord." Hij antwoordde: "Dan wil ik tot Hem gaan", en hij ging op zijn knieën, en hij vroeg om vergeving, en hij vond het. En toen hij opstond, zei hij: "Ik voel mij een nieuwe man. Ik ben bekeerd. De Heere heeft mij vergeven." En zij antwoordde: "Ja, Jezus is tot mij gekomen. Jezus is tot mij gekomen." Zij ging heen, en haar zoon kwam binnen. Hij vond haar juichende. Hij vroeg: "Waarom juicht gij, moeder?" Zij antwoordde: "Ik kom tot Jezus, en Jezus is tot mij gekomen. Ik kom tot Hem, en Hij komt tot mij." Hij antwoordde: "Dan wil ik ook tot Hem gaan." En hij knielde neer, en hij werd behouden. En toen ging de andere zoon heen. Hij kwam binnen, en hij vroeg: "Wat betekent dit?" En hij hoorde dat Jezus gekomen was, en hij zei: "Dan wil ik ook tot Hem gaan", en hij werd behouden. En de andere kinderen gingen weg, maar zij kwamen allen terug, en zij vonden Jezus, en zij werden behouden. En de buurvrouw kwam binnen, en zij vroeg: "Wat betekent dit?" Zij antwoordde: "Jezus is tot mij gekomen, en ik geloof dat Hij tot mij komt." En de buurvrouw antwoordde: "Ik geloof dat Hij tot mij komt", en zij werd behouden. En toen zij allen verzameld waren, en juichten voor de Heere, riep de stervende vrouw: "O, dit is heerlijk. Jezus is tot mij gekomen, en Hij is tot u gekomen. En nu kunnen wij allen naar huis gaan, want Jezus is hier." En zij ging naar huis, en zij zag Jezus, en zij stierf in vrede. Dat is een wonder. Dat is de kracht van dat ene woord: "Indien gij komt, zal Jezus tot u komen." En dit is mijn gebed, mijn geliefde vrienden, dat wij steeds tot Hem mogen komen. Want als gij tot Hem komt, dan komt Hij tot u. En Hij is hier vandaag, en Hij wil tot u komen. Amen.

264