Een preek voor jonge schapen

Een preek voor jonge schapen

Robert Murray MacCheyne, een bekende jonggestorven predikant uit Schotland, droeg de jeugd een warm hart toe. Hij was vriend van kinderen, waarin hij Zijn Meester volgde. Hij richtte zich tot hen vanuit het diepe besef dat de jeugd bij uitstek de tijd is om tot God bekeerd te worden. Onderstaande preek gaat over Jesaja 40 vers 11. De preek is in het bijzonder voor kinderen (jongeren) gehouden, want het draagt als titel: Aan de lammeren van de kudde.

Geliefde kinderen, Jezus is de goede Herder. Zijn arm was uitgestrekt aan het kruis, en Zijn zijde werd doorstoken met een speer. Die arm is machtig om jullie te vergaderen, en die zijde is open om jullie te ontvangen. Iedere dag bid ik of jullie door Christus behouden mogen worden. Hij heeft tot mij gezegd: Weid mijn lammeren, en ik antwoord Hem dagelijks deze woorden: Heere, weid mijn lammeren. Ik verlang naar jullie allemaal met de innerlijke bewegingen van Jezus Christus. Ik geloof dat Christus sommigen van jullie heeft vergaderd. Maar zijn er niet meer te vergaderen? Is er niet meer groen brandhout uit het vuur te rukken? Willen er niet meer van jullie zich verbergen onder de witte mantel van Jezus? O, kom, want nog is er plaats. Hef je hart op tot God, terwijl ik jullie iets meer vertel over de goede Herder. Wat Jezus voor Zijn kudde doet Hij zoekt en vindt hen. Wij zouden Christus nooit zoeken als Hij ons niet eerst had gezocht. Wij zouden Christus nooit vinden als Hij ons niet had gevonden. De Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Ik vroeg eens aan een herder: hoe vindt u de schapen terug die in de sneeuw zij zoekgeraakt?, zei hij, wij dwalen af in de diepe ravijnen waar de schapen naartoe gaan als het stormt; daar vinden wij de schapen dicht tegen elkaar aan onder de sneeuw. En kunnen zij er weer uit komen als u de sneeuw verwijdert? O nee, zij zijn daartoe niet in staat, ook al moesten zij maar één stap zetten om hun leven te redden. Wij lopen dus naar beneden en dragen ze eruit. Och, op precies dezelfde wijze redt Jezus verloren schapen! Hij vindt ons bevroren en dood in de diepe kuil van zonde. Ook al moesten wij maar één stap zetten om onze ziel te redden, wij zouden het niet kunnen; maar Hij strekt Zijn arm uit en trekt ons eruit. Dit doet Hij voor elk schaap dat Hij redt.

Ere, ere, ere zij Jezus, de Herder van onze ziel! Och, kinderen, laat Jezus jullie vergaderen. Zie je hulpeloze toestand in en zie omhoog en zeg: Heere, help mij! Hij zal je voeden. Hij, Die het bloemetje in de kloof van de steenrots verzorgt, waar geen mensenhand bij kan, zal jullie ziel voeden met zachte hemelse dauwdruppels.

Ik zal nooit het verhaal vergeten van een meisje uit Belfast in Ierland. Zij zat op een zondagsschoool en ze kreeg een Bijbel als beloning voor haar goed gedrag. Hij werd voor haar een werkelijke schat. Zij kreeg er voedsel uit. Haar ouders waren goddeloos. Zij las hen vaak uit haar Bijbel voor, maar het ging met hen van kwaad tot erger. Dit brak Elizes hart. Zij begaf zich naar bed en is nooit meer opgestaan. Zij wenste haar zondagsschoolleraar te zien en toen hij kwam, zie hij: Je bent niet zonder gezelschap, lief kind, terwijl hij haar Bijbel pakte. Nee, antwoordde zij.

Dierbare Bijbel! Woord des HEEREN!
O, wat schatten biedt gij aan,
Die geen mot of roest verteren
Die zelfs niet in ‘t graf vergaan!
Alles wat vreugde kan geven,
die zelfs onder smarte groeit,
krachten voor een eeuwig leven,
liefde, die onsterf’lijk gloeit.
Arm moogt mij de wereld noemen,
die met blinkend slijk zich voedt;
ik blijf in mijn rijkdom roemen!
Ik begeer geen hoger goed!

Nauwelijks had ze de regels herhaald, of ze liet haar hoofd naar achteren zakken en stierf. Geliefde kinderen, zo weidt Jezus Zijn kudde. Hij is een tedere, getrouwe en almachtige Herder. Als Hij jullie in Zijn kudde zal opnemen, zal Hij jullie Leidsman zijn tot de heerlijkheid. Laat ik jullie nog eens wat vertellen van een ander teder lam dat door Jezus werd vergaderd en dat ik ontmoette op haar reis van genade naar de hemelse heerlijkheid. Zij werd vroeg tot Christus gebracht, en vroeg opgenomen om met Hem te zijn waar Hij is. Ze vertelde aan degenen die haar gezelschap hielden, dat zij meestal in slaap viel met deze woorden: Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd en Zijn rechterhand omhelze mij (Hoogl. 2:6). Ze zei dat ze niet wist hoe het kwam, maar op de één of andere manier voelde ze dat Christus altijd bij haar was. Een andere keer zei ze: Ik geloof dat dit het beste is om me in al mijn walgelijkheid aan Hem voor te stellen, en dat op Jezus te zien. Toen zij door haar laatste ziekte werd getroffen en men haar vertelde dat de dokters dachten dat ze niet langer meer zou leven, keek ze heel rustig en zei: Daar ben ik heel blij mee. Ze zei dat ze Jezus hier niet genoeg kon liefhebben, dat ze bij Hem wilde zijn, en ze Hem dan zou liefhebben zoals het behoort. Tegen een familielid dat bij haar waakte, zei ze: Ik verbaas me erover dat je zo vaak ernstig kijkt. Ik ben daar verbaasd over, want ik geloof dat ik de gelukkigste ben in huis. Ik heb elk tijdelijk gemak, en daarna ga ik naar Jezus. Toen zij op een avond met haar hoofd tegen het kussen geleund zet, vroeg men aan haar: Is er iets aan de hand, lieverd? Och, zei ze, ik ben alleen maar zwak. Ik voel me volkomen gelukkig. Jezus heeft gezegd: Gij zijt de Mijne. Op een andere dag, toen haar einde nabij was, zei iemand tegen haar: Heb je vandaag veel gebeden? Ja, antwoordde ze, en ik heb ook nog geprobeerd te danken. En waar heb je voor gedankt? Ik dank God, zei ze, voor al het goede dat ik heb. Ik dank Hem voor veel aardige vrienden, want ik weet dat Hij de Bron is van alles. Ook dank ik Hem ervoor dat Hij een zondares opneemt in heerlijkheid.  Dit zijn een paar van de vele gouden uitspraken van dit lam van Christus, die nu, naar ik geloof, veilig in de schaapskooi daarboven is. Willen jullie ook zo vergaderd worden? Begeef je nu naar een eenzame plaats, kniel neer en roep de Heere Jezus aan. Sta pas van je knieën op als je Hem gevonden hebt. Bid of Hij je met Zijn arm wil vergaderen en in Zijn schoot dragen. Grijp de zoom van Zijn kleed vast en zeg: Ik mag, ik durf, en ik al U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent.

O, zoek Hem in waarheid.
En zoek Hem toch vroeg!
De jeugd is de tijd der bekering!
Die aarzelen en wachten,
Verharden in ‘t kwaad.
Geen vrees’lijker woord
Dan het vrees’lijk: te laat!
Gehoord aan de groeve der vertering!

Uit: Zo gij Zijn stem dan heden hoort (Robert Murray MacCheyne)

241