Voor elke week een vraag van Jezus

Voor elke week een vraag van Jezus

  1. Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelovigen? (Mat. 8:26)
  2. Gij kleingelovige! Waarom hebt gij gewankeld? (Mat. 14:31)
  3. O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik nog met ulieden zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? (Mat. 17:17, Mark. 9:19, Luk. 4)
  4. Wat overlegt gij bij uzelf, gij kleingelovige? (Mat. 16:8)
  5. Bemerkt gij nog niet? En verstaat gij nog niet? Hebt gij nog uw verharde hart? Ogen hebbende, ziet gij niet? Oren hebbende, hoort gij niet? (Mark. 8:17)
  6. Zijt ook gijlieden alsnog onwetende? (Mat. 15:16, Mark. 7:18)
  7. Verstaat gij nog niet? (Mat. 16:9)
  8. Hoe zult gij de helse verdoemenis ontvlieden? (Mat. 23:33)
  9. Wat zijt gij vreesachtig? Hoe hebt gij geen geloof? (Mark. 4:40)
  10. Waar is uw geloof? (Luk. 8:25)
  11. Waarom hebt gij dan hem niet geloofd? (Luk. 20:5)
  12. Hoe kunt gij geloven, gij, die eer van elkander neemt, en de eer, die van God alleen is, niet zoekt? (Joh. 5:43)
  13. Wie van u overtuigd Mij van zonde? Waarom gelooft gij Mij niet? (Joh. 8:46)
  14. Gelooft gij in de Zoon van God? (Joh. 9:35)
  15. En een ieder, die leeft, en in Mij gelooft zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? (Joh. 11:26)
  16. Ben ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend? (Joh. 14:19)
  17. Gelooft gij nu? (Joh. 16:31)
  18. Wilt gij gezond worden? (Joh. 5:6)
  19. Gelooft gij dat Ik dat doen kan? (Mat. 9:28)
  20. Hebt gij Mij lief? (Joh. 21:15-17)
  21. Wat overdenkt gij kwaad in uw harten? (Mat. 9:4, Mark. 2:8, Luk. 5:22)
  22. Wat overdenkt gij deze dingen in uw harten? (Mark. 2:8)
  23. Wat staat gij hier de gehele dag ledig? (Mat. 20:6)
  24. Waarom overtreedt ook gij het gebod door uw inzetting? (Mat. 15:3)
  25. Wat maakt gij beroerte, en wat weent gij? (Mark. 5:39)
  26. Waarom vervolgt gij Mij? (Hand. 9:4)
  27. Wat verzoekt gij Mij? (Mark. 12:15, Luk. 20:23)
  28. Wat twist gij met dezen? (Mark. 9:16)
  29. Wat zijt gij ontroerd en waarom klimmen zulke overleggingen in uw harten? (Luk. 4:38)
  30. Wilt gijlieden ook niet weggaan? (Joh. 6:67)
  31. Ergert ulieden dit? (Joh. 6:61)
  32. Slaapt gij? (Mark. 14:37, Luk. 7:26)
  33. Dwaalt gij niet? (Mark. 12:24)
  34. Vrouw! Wat weent gij? (Joh. 20:13)
  35. Hoe beproeft gij deze tijd niet? (Luk. 12:56)
  36. Hebt gij dit alles verstaan? (Mark. 13:51)
  37. Verstaat gij nog niet? (Mat. 16:9)
  38. Verstaat gij wat Ik ulieden gedaan heb? (Joh. 13:12)
  39. Hoe verstaat gij niet? (Mark. 8:21)
  40. Hoe leest gij? (Luk. 10:26)
  41. Hebt gij niet gelezen? (Mat. 19:4)
  42. Waarom kent gij Mijn spraak niet? (Joh. 8:43)
  43. Zijt gij een leraar Israƫl en weet gij deze dingen niet? (Joh. 3:10)
  44. Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? (Mat. 16:15, Mark. 8:29, Luk. 9:20)
  45. Wat dunkt u van de Christus? (Mat. 22:42)
  46. Wat wilt gij? (Mat. 20:21)
  47. Wat wilt gij dat Ik u doe? (Mat. 20:32, Mark. 10:51, Luk. 18:41)
  48. Vriend, waartoe zijt gij hier? (Mat. 26:50)
  49. Wien zoekt gij? (Joh. 18:4)
  50. Kunt gij de drinkbeker drinken, die Ik drinken zal? (Mat. 20:22)
  51. Kunt gij niet een uur met mij waken? (Mat. 26:40)
  52. Zult gij uw leven voor Mij zetten? (Joh. 13:38)
273