Jongerenavonden: beproeft de geesten

De vier onderstaande artikelen zijn verschenen in het kerkblad "De Saambinder" van de Gereformeerde Gemeenten. Jongerenavonden: beproeft de geesten (1) Sinds een jaar of twee is een nieuw soort bezinningsavonden in opmars: 'Jongerenavonden'. Ook jongeren uit onze gemeenten bezoeken de bijeenkomsten. Sommigen ervaren deze als een oase. Ondertussen hebben verschillende predikanten geducht last van de wind die vanuit de jongerenavonden naar hen toe komt. De oproep: 'Beproeft de geesten' (1 Joh 4: l), lijkt op zijn plaats te zijn. Het initiatief van de jongerenavonden begon in Hardinxveld-Giessendam, waaide een jaar later over naar Barneveld, vond voedingsbodem in Wierden en staat aangekondigd voor Dirksland, Gouda en Kesteren. De snelle verspreiding roept ook vragen op onder onze j ongeren. Wat moeten wij ervan denken? Anderen bezoeken een avond en merken dat de inhoud van de lezing nogal afwijkt van wat ze op zondag horen. Soms lijken steken gegeven te worden naar de leer en de geloofsbeleving zoals die onder ons altijd een plaats hadden. Met het oog op onze jongeren willen we de boodschap van de jongerenavonden nader bezien. Laten we maar afspreken geen namen van sprekers te noemen: het is er ons niet om te doen hen voor het voetlicht te halen. Het gaat ons in de eerste plaats om de geest van de jongerenavonden. Immer, schreef de oude apostel Johannes: beproeft de geesten! Uit enkele krantenartikelen blijkt duidelijk wat de beweegredenen zijn om de avonden te organiseren. 'Jongeren lopen in hun eigen gemeente vaak tegen een muur aan', stelde een initiatiefnemer tegenover de Barneveldse Courant. Volgens hem zouden de avonden niet nodig zijn, als de jongeren in hun eigen gemeente een 'bijbelse prediking' kunnen horen. Dat is nogal wat. Over de door God ingestelde ambtelijke dienst op de dag des Heeren wordt zomaar gesuggereerd dat de prediking niet meer bijbels is. Dat gemis wordt vervolgens opgevangen door een particulier initiatief van een groep jongeren. 'Jongerenavonden als alternatief voor de prediking', kopte dan ook de bovengenoemde krant, hoewel het organiserend comité 'absoluut' geen concurrent van de plaatselijke kerken wil zijn. Waar schort het in veel prediking aan? Het interkerkelijk comité achter de avonden hamert op zaken die vanuit kritische monden in onze gemeenten al zo lange tijd worden gehoord. De prediking zou voorwaardelijk zijn, er zou een bepaalde mate van zondekennis worden vereist voordat een ziel tot Christus mag komen, de christen en niet Christus staat centraal, Christus wordt vaak 'verborgen' gehouden en het appèl tot het geloof klinkt te weinig door. Kortom, vinden de jongeren - het zijn meest twintigers - achter de avonden: er is een gebrek aan bijbelse prediking. Er is volgens hen 'heel veel' verwarring en onduidelijkheid, ja, de geestelijke nood onder jongeren in de gereformeerde gezindte is 'erg groot'. We laten de berichten in de media nu maar voor wat ze zijn. Alleen nog dit: het zou naar onze mening juist verblijdend zijn als veel jongeren in geestelijke nood verkeren. De Heere werkt in het leven van de Zijnen toch in een weg van nood en uitkomst? Alleen, bedoelen we met geestelijke nood hetzelfde als het comité achter de jongerenavonden? Jongeren die in geestelijke nood verkeren, zo geloven we, gaan gebukt onder de last van hun zonden. De oorzaak van de scheiding tussen God en de ziel' ligt niet in de prediking - de gedáchte alleen al zullen ze ver van zich werpen - maar in hen. Ze zijn eraan ontdekt dat ze tegen een goeddoend God hebben gezondigd, dat God de zonde straffen moet, maar die God kunnen ze ook niet missen. Ze lopen God achterna te schreien en zijn zoekend gemaakt. Ze 'zoeken in Gods Woord, in Gods huis, onder Gods volk. Ze lopen met veel vragen, inderdaad. Vooral vragen als: zou God naar mij willen omzien? Zou een zwarte zondaar als ik ben, bij de Heere welkom zijn? Als zulke jongeren onder de prediking stenen voor brood krijgen, is dat een zeer ernstige zaak. Het signaal dat vragen van jongeren onbeantwoord blijven, mogen predikers dan ook niet lichtvaardig naast zich neerleggen. Anderzijds, we mogen toch ook de vraag stellen wat de áárd is van de geestelijke nood waarover het comité achter de jongerenavonden spreekt. Er zijn ook jongeren die in 'nood' verkeren, omdat ze in de kerk ándere antwoorden krijgen dan ze graag zouden willen. Vergissen we ons als we het idee hebben dat zulke jongeren zich soms heel wel thuisvoelen bij de jongerenavonden? Om een betrouwbaar beeld te krijgen van de boodschap tijdens de Jongerenavonden zoeken we ons uitgangspunt in een tiental lezingen die het organiserend comité in de achterliggende tijd heeft verspreid. Verschillende ervan worden sinds kort in brochurevorm gedrukt. Er blijkt een sterke drang te zijn om jongeren in aanraking te brengen met de boodschap van de jongerenavonden. De gepubliceerde lezingen kenmerken zich alle door een grote ernst. De sprekers, meest hervormde predikanten, zijn bewogen met jongeren op reis naar de eeuwigheid en roepen hun hoorders met ernst en aandrang op de zaligheid te zoeken. Waar? Niet in zichzelf, in eigen inspanningen of aangename gestalten, maar buiten zichzelf in het volbrachte werk van Christus. De ernst in de lezingen dienen als een spiegel. Zij wij bewogen om het eeuwig zielenheil van zovele jongeren? Zijn we liefdevol en gunnend? Dringen we bij hen om eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid te zoeken? Als de oproep tot bekering op een evenwichtige wijze wordt gebracht, kunnen we weinig bezwaar maken tegen een initiatief dat zich op jongeren richt. Maar evenwichtigheid vloeit niet automatisch voort uit ernst en bewogenheid. Helaas hebben we juist op dit punt ernstige bedenkingen tegen de lezingen tijdens de jongerenavonden en daarmee de sfeer van de avonden. Laten we er maar direct voor uitkomen dat de hoofdlijn van het grootste deel van de gepubliceerde lezingen ons heeft doen schrikken. We willen dit met verschillende voorbeelden duidelijk maken, op het gevaar af alleen maar te schrijven hoe het niet is. En dan kan onze bedoeling toch niet zijn! Allereerst valt op dat een predikant zijn lezing begon met de opmerking 'geen ingewikkeld theologisch verhaal' te houden. 'Daar zijn we hier niet voor.' Nee, zijn lezing was een ,eenvoudig woord van opwekking'. Een andere predikant zei op zijn beurt geen behoefte te hebben aan een 'dogmatisch betoog'. Mogen we onze verwondering uitspreken over deze uitspraken? Er lijkt een tegenstelling te bestaan tussen de geloofsleer van de kerk en het 'eenvoudige geloof', een opmerking die we nogal eens in de lezingen tegenkomen. Dat nogal wat jongeren weinig voorliefde tonen tot de leer van de kerk, zullen velen beamen die catechisatie geven. Het lijkt een typisch trekje te zijn van de postmoderne cultuur. Vastomlijnde leerstelligheid heet in onze tijd achterhaald; een verhaal moet vooral praktisch zijn, in kleine hapklare stukjes voorgeschoteld. Waarom, zo vragen we ons nu af, geven predikanten juist tijdens jongerenavonden (onbedoeld) voeding aan deze afkeer van leerstelligheid? Laten ze toch liefde opwekken tot de geloofsleer van de kerk. Ds. G.H. Kersten heeft eens gezegd dat een ondogmatisch geslacht in de volgende generatie een grenzeloze oppervlakkigheid geeft. Als er een tijd is, waarin dit in de praktijk zichtbaar wordt, is het de onze wel. Nog een andere tegenstelling valt ons op. Sommige predikanten die de jongerenavonden bezoeken, hebben een sterke behoefte te benadrukken dat ze alleen op de Bijbel willen terugvallen. Ze noemen ook de belijdenisgeschriften, ook reformatoren en oudvaders, maar de sprekers lijken dit geheel zorgvuldig af te willen schermen tegen de ondervindingen van Gods kinderen in onze tijd. Er heerst veel duisternis in de kerk, meent een predikant, omdat er meer waarde wordt gehecht aan de beleving van Gods kinderen dan aan de waarheid van Gods Woord. Opnieuw de vraag: waarom wordt hier een tegenstelling gesuggereerd? Als het goed is, zullen we er allen van doordrongen zijn dat alle ervaringen van Gods kinderen overeenkomstig de Schrift moeten zijn. Anders hebben ze geen dageraad. Als we zouden horen: het staat wel in de Bijbel, maar Gods volk leert het anders, dan is het inderdaad tijd voor een ernstige waarschuwing. Maar de uitleg van Gods Woord, bevestigd vanuit de geschriften van onze vaderen, kan toch goed geïllustreerd worden met de ondervindingen van Gods kinderen? De Heere bekeert Zijn volk toch niet anders dan in vroegere tijden? Aan twee andere woorden, die tijdens de avonden nogal eens vallen, besteden we maar niet teveel aandacht. In bepaalde kringen zou er sprake zijn van een systeembekering, terwijl predikanten zouden doen aan vergeestelijken van de Schrift. De verwijten zijn oud, worden vaak herhaald, maar zelden helder uitgelegd en nog veel minder gestaafd. Wat moeten we aan met de volgende opeenstapeling van woorden: 'We vergeestelijken heilsfeiten in een soort systematische bevindelijke weg'? Wie last meent te hebben van 'systeemprediking' zou eens de preken moeten lezen van wijlen ds. 1. Kievit over 1 Timotheüs 1: 16 (in: De bekering van Saulus ten voorbeeld gesteld). Hij bedenke dat de Heere Zelf in Zijn Woord de weg wijst die Zijn kinderen gaan. Als daarin een bepaalde orde ligt - en die ligt er - en die orde wordt vanuit de Schrift voorgesteld, is dat toch iets totaal anders dan een systeem? Jongerenavonden: beproeft de geesten (2) We besteden een viertal artikelen aan de zogenaamde 'Jongerenavonden' die tegenwoordig op verschillende plaatsen worden belegd. Een tiental toespraken werd door ons gelezen. Vorige week maakten we er al enkele opmerkingen over Nu stappen we over naar de inhoud van de lezingen. Opnieuw vallen ons verschillende zaken op, die zorgen geven. We stemmen van harte in met het ,comité jongerenavonden' dat er een onvoorwaardelijk aanbod van genade is. Dat is overigens geen ontdekking van de laatste tijd. De synode van onze gemeenten heeft reeds in 1931, in de lijn van Schrift en belijdenis, uitgesproken dat de verantwoordelijkheid van de mens in het bijzonder groter wordt door de 'ernstige aanbieding van Christus en de verbondsweldaden in het Evangelie'. In deze laatste zin valt iets op. De synode sprak over een 'grotere' verantwoordelijkheid als we onder de prediking van het Evangelie verkeren. Daar is dus nog een ándere, eveneens grote verantwoordelijkheid. Die ligt, zo sprak de synode van 1931 uit, in de schepping. We citeren: 'Geschapen naar Gods beeld, eist God van de gevallen mens zijn beeld terug.' Het is opmerkelijk dat de sprekers tijdens de jongerenavonden deze laatste verantwoordelijkheid nauwelijks noemen. Bijna alle aandacht gaat uit naar de verantwoordelijkheid ten opzichte van het Evangelie. Is die er niet? Ja, die is groot! Maar begint onze verantwoordelijkheid daar? Nee, ze begint daar waar onze afval van God is begonnen, in het paradijs. We zijn goed en volmaakt uit Gods hand voortgekomen en door onze zonde zo diep gevallen, dat we buiten God liggen, dood in de misdaden en de zonde. En dat alles door eigen schuld. Is het een accentsverschil als de verantwoordelijkheid vanuit de schepping weinig aandacht heeft? We menen van niet. Laten we over deze zaak eens wat doordenken. God eist, zo lezen we in Zondag 4 van de Heidelbergse Catechismus, Zijn beeld terug Daarom is het nodig dat de zondaar eraan ontdekt wordt wie hij is voor God. Goed geschapen, maar diep gevallen. Dat wordt reeds de smart van een door Gods Geest overtuigde ziel. De Heere zal de Zijnen, in een weg van pijnlijke ontdekkingen, steeds dieper inleiden in de verloren staat voor God. Ze gaan leren dat ze niet alleen zonde doen, maar zonde zijn, ja in Adam hebben gezondigd. Juist onze Heidelberger spreekt, niet alleen in de Zondagen 3 en 4, maar ook in de vragen 36, 56 en 127 zo duidelijk over de vrucht van de ontdekkende bedieningen van Gods Geest. Ander uitgangspunt Het lijkt er sterk op dat verschillende sprekers tijdens de jongerenavonden een ander uitgangspunt kiezen. Alle aandacht gaat uit naar de prediking van het Evangelie. Het gevolg is dat er een zeer zwaar accent ligt op de schuld door het afwijzen van het Evangelie. Laten we elkaar goed verstaan: deze schuld is ook zeer groot. Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht hebben gegeven? Maar het lijkt ons een eenzijdige voorstelling van zaken als alle aandacht uitgaat naar onze reactie op de prediking Van het Evangelie. We leven toch ook onder de eis van een verbroken werkverbond, zo herinneren we ons vraag 9 uit de Heidelberger. Als we deze els niet gevoelen, hoe zal er dan plaats komen voor het andere verbond, het genadeverbond dat God na de val heeft geopenbaard? Tijdens de jongerenavonden horen we helaas zo weinig over de ontdekkende bedieningen van Gods Geest, over het plaatsmakende werk, opdat Christus een gestalte zou krijgen. We horen, enkele uitzonderingen daargelaten, weinig over de nood van ons leven, dat we gescheiden liggen van God. Alle aandacht gaat uit naar de verantwoordelijkheid ten opzichte van het Evangelie - die, nogmaals, groot is! waarbij het lijkt alsof dat de enige vraag in het leven is: nemen wij het aanbod van genade aan of niet? Onvoorwaardelijk Waarom gaan we vrij uitvoerig op dit punt in? Omdat een andere zaak hiermee in verband staat. De initiatiefnemers van de Jongerenavonden hebben verklaard dat alleen predikanten die een 'onvoorwaardelijk aanbod van genade' prediken welkom zijn op de avonden. Onder het woord onvoorwaardelijk zet het organiserend comité een streep; blijkbaar is het een belangrijk woord. Laten we eens nagaan wat ermee wordt bedoeld. Voor alle duidelijk willen we stellen dat onze gemeenten, in het spoor van de vaderen, altijd hebben geleerd dat het genadeverbond onvoorwaardelijk is. Ds. G.H. Kersten spreekt in zijn dogmatiek over de 'troostvolle leer van het onvoorwaardelijk verbond der genade'. W á Brakel schreef in zijn Redelijke Godsdienst: 'Aangezien het een genadeverbond is, worden alle voorwaarden aan de zijde van de mens volstrekt uitgesloten.' De troost voor Gods Kerk is dat Christus aan alle voorwaarde heeft voldaan, opdat zij, eeuwig wonder! - de beloften van het genadeverbond deelachtig zouden worden. Als het comité jongerenavonden met zoveel nadruk spreekt over het onvoorwaardelijk aanbod van genade, blijkt daar echter een afkeer achter te zitten tegen een zogeheten voorwaardelijke prediking. Zo heet een prediking waarin als voorwaarde voor de genade een bepaalde maat van zondekennis wordt aangewezen. Hier rijst een vraag die we maar moeilijk van ons af kunnen zetten. Als eenvoudig vanuit de Schrift wordt aangewezen in welke weg van overtuiging de Heilige Geest plaats maakt voor Christus, heet dat dan ook al een voorwaardelijke prediking? Uit de lezingen tijdens de jongerenavonden krijgen we de indruk van wel. Laten we een voorbeeld noemen: Als in Psalm 51:19 staat dat de offeranden Gods een gebroken geest en een gebroken en verslagen hart zijn, als vanuit de grondtaal blijkt dat een verslagen hart een verbrijzeld hart is, als uit de verzen 3 tot 7 van dezelfde Psalm blijkt hoe God het hart van David heeft verbrijzeld, als ons oog er op valt dat in vers 19 niet staat dat een verslagen hart een offer' Gods is maar de offeranden Gods, als de Psalm ons dus leert dat alle offeranden Gods een verbroken en verslagen hart zijn, mogen we dan zeggen dat de Heere al Zijn kinderen de lessen uit Psalm 51 leert, waarbij de Heere vrij is in welke trap of mate Hij het onderwijs geeft. Of is dit ook voorwaardelijke prediking? Velen in onze dagen zeggen van wel. Wij menen dat dit een prediking naar de Schrift is, ja, dat het Gods bevel is om deze lessen de gemeente voor te houden, zoals Psalm 51 vanaf de tempelpleinen aan het volk van Israël is voorgehouden toen de opperzangmeester de psalm aanhief. Het comité jongerenavonden hecht zeer aan een onvoorwaardelijk aanbod van genade, zo zagen we. Maar toch noemde een van de predikanten in zijn lezing het geloof 'de enige voorwaarde. 'Wonderlijke zaak. Onvoorwaardelijk en toch een voorwaarde. En wel het geloof als voorwaarde. Dat lijkt sprekend op de dwaling van het neonomianisme, die in de achttiende eeuw in Engeland zijn duizenden versloeg. God stelde, zo stelt de neonomiaan, in het werkverbond een wet. Het werkverbond is verbroken, maar nu stelt God in het genadeverbond een nieuwe wet: gelooft het Evangelie. De gereformeerde vaderen hebben hiertegenover met kracht staande gehouden dat het genadeverbond geen voorwaarden kent. Of, met de woorden van ds. G.H. Kersten, het zou toch geen Genadeverbond zijn, zo maar één enige voorwaarde aan de bondgenoten zelf werd gesteld? (Heidelbergse Catechismus, blz. 31). Toepassende werk In de lezingen tijdens de jongerenavonden valt zoveel nadruk op de noodzaak om te geloven, dat de vraag kan rijzen: kan ik geloven? Nu zullen de inleiders onmiddellijk zeggen: het geloof is een gave Gods, alleen de Heilige Geest kan het schenken, Hij wil het ook schenken. Tot zover gaan we hierin mee. Maar dan lezen we in een woord vooraf van een van de uitgegeven brochures een merkwaardige redenering. 'In het bevel van Christus om in Hem te geloven ligt de kracht om het ook te doen.' Met andere woorden: Christus roept op om te geloven, en... op grond van dat bevel kan de mens het ook. Voelt u hoe het toepassende werk van de Heilige Geest tekort wordt gegaan? Voelt u hoe de aandacht verschuift van het werk Gods in de mens naar het werk van de mens? We leren op grond van de Schrift dat niet alleen de verwerving van de zaligheid, maar ook de toepassing ervan een eenzijdig Godswerk is. Als de Heere de Zijnen ontdekt aan de onwil om zalig te worden, maar ook aan de totale onmacht, wat een arme boodschap is het dan als ze te horen krijgen: in de oproep tot geloof ligt de kracht om te geloven. En aan de andere kant, wat sluit zo'n redenering wonderwel aan bij de begeerte van de nabij christen om aan zijn eigen zaligheid mee te werken. Juist voor hem is het eenzijdige werk Gods zo'n aanstoot! Zeker, we erkennen dat er een dode lijdelijkheid is, die zich verschuilt achter de woorden: God moet het doen. Maar we geloven toch hopelijk ook dat er een volk is dat door het ontdekkende licht van Gods Geest zijn vijandschap en onbuigzaamheid moest inleven en dat in de nood van het leven uitroept: '0 God, Gij moet het doen, anders kan het nooit!' Achteraf De predikanten die de jongerenavonden bezoeken, zeggen ook dat zalig worden een werk Gods is. Maar ondertussen ligt er zoveel nadruk op de daad van de mens en zo weinig op het toepassende werk van de Geest, dat gemakkelijk de conclusie kan worden getrokken dat de mens toch iets kan. 'Als je', sprak een predikant, 'met al je worstelingen en vragen naar die Borg vlucht, dan moet je later zeggen: Dat is het werk van de Heilige Geest geweest.' Voelt u? U gelooft, u doet het en achteraf zegt u: God deed het. Wat is toepassing, vroeg een andere predikant zich af. Dat is, zei hij, het aannemen van de beloften van het evangelie door armen van het geloof Mogen we de vraag stellen wat er eerder is: de gave van het geloof of de daad van het geloof, de toepassing of de aanneming? Niemand zal toch durven zeggen dat de daad van het geloof voorop gaat. Hij zou onmiddellijk in aanvaring komen met onze vaderen die juist deze voorstelling van de remonstranten met kracht van zich wierpen. Leerzaam - juist in onze tijd! - is de verwerping van de dwalingen in de Dordtse Leeregels. Onze vaderen zagen het als een dwaling dat 'het geloof waardoor wij eerst bekeerd worden en waarvan wij gelovigen genoemd worden niet is een hoedanigheid of gave van God ingestort, maar alleen een daad des mensen'(DL, III/IV, verwerping art. 6). Als we in onze geloofsleer belijden dat de gave van het geloof voor de daad van het geloof gaat, hoe durven we dan te stellen dat het in de ondervinding een conclusie achteraf is dat de Geest aan het werk was? Komt zo, opnieuw, niet de mens in het middelpunt te staan? Welk een troosteloze leer voor krachtelozen in zichzelf. Ze roepen het in hun nood uit: Trek mij, wij zullen U nalopen. En niet: ik loop U na en dan zie ik nadien dat U trok. Een vraagsteller tijdens de jongerenavonden verwoordde ons gevoelen over de lezingen treffend toen hij opmerkte: ik heb het gevoel dat er steeds weer vermogens in de mens gelegd worden die er van nature niet zijn. Of, met de woorden die we eens uit de mond van een oude predikant hoorden: 'De schijnchristen begint altijd met "Ik". Hij kan zover komen dat hij zegt: ik heb de Heere Jezus aangenomen. Maar Gods volk begint en eindigt in God. Zij zullen ook eens mogen zingen: Gij toch, Gij zijt de roem, de kracht van hunne kracht.' Jongerenavonden: beproeft de geesten (3) In een viertal artikelen staan we stil bij de 'Jongerenavonden' die op verschillende plaatsen in ons land worden belegd. We namen kennis van zo'n tien lezingen die daar werden gehouden en verwoorden in deze artikelen onze moeite met de inhoud ervan. Tijdens de jongerenavonden wordt vaak gesproken over beloften. Het valt op dat er heel onbepaald over de belofte wordt gesproken. Zomaar een enkel citaat uit verschillende lezingen: 'Is de doop dan voor jou (cursivering, red.) geen teken en geen verzegeling van Gods beloften?' 'Ik heb jou Mijn Zoon gegeven in de belofte van het Evangelie.' Tweeërlei belofte Nu is het hier de plaats niet uitvoerig stil te staan bij het verschil tussen de beloften van het Evangelie en de beloften van het genadeverbond; dat is al vaker gebeurd in De Saambinder. Een ieder zal er toch mee instemmen dat de belofte: 'Zoekt de HEERE en leeft' (Amos 5:4 en 6) een ander karakter heeft dan de belofte: 'En Ik zal van ulieden gevonden worden' (Jeremia 29:14). Het eerste is een belofte van het Evangelie, waarin de Heere belooft dat Hij Zich wil laten vinden in een weg van zoeken, het tweede is een onvoorwaardelijke belofte dát de Heere Zich zal laten vinden. De eerste belofte wordt ieder verkondigd, maar wordt niet in ieders leven vervuld, de tweede belofte is voor de uitverkorenen en zal in hun leven infeilbaar worden vervuld. Dit schriftuurlijke onderscheid tussen beloften van het Evangelie en beloften van het genadeverbond is door één van de predikanten tijdens een jongerenavond afgewezen. Al Gods beloften gelden de hele gemeente, vindt hij; het komt aan op de gelovige aanvaarding ervan. Wat staat er nu te doen? We citeren: 'Grijp God aan in Zijn eigen belofte en je bent zeker van je zaligheid.' En anderzijds: 'Wanneer ik de belofte van de doop in ongeloof voorbij ga, dan blijft die belofte daar werkeloos liggen, dan doet hij niets.' Het is juist deze voorstelling van zaken waartegen ds. G.H. Kersten gedurende zijn hele ambtsbediening zo ernstig heeft gewaarschuwd. Wie zo algemeen over de belofte spreekt, waarbij de vervulling afhangt van het geloof van de hoorders, wiegt volgens hem 'de mensen in slaap als zijnde bondelingen, rechthebbende op de zaligheid en het opent de deur voor een praktisch remonstrantisme. Met grote ernst dient tegen deze leer te worden gewaarschuwd.' Gods liefde Het comité jongerenavonden gaat nog een stap verder dan het algemeen stellen van de belofte. God heeft alle mensen lief, stelde een van de initiatiefnemers tegenover een dagblad. Johannes 3:16 blijkt voor hen een geliefde tekst te zijn. 'Want alzo lief heeft God de wereld gehad...' Wie zal willen ontkennen dat deze tekst spreekt van Goddelijke liefde voor verloren zondaren, dat deze tekst ruimte van zalig worden voor de grootste der zondaren bevat? Maar betekent dit dan ook dat God de hele wereld liefhad? Een van de predikanten zei in een vraagbeantwoording dat alle jongeren die die avond aanwezig waren tot de wereld behoorden en dat God hen dus allen liefheeft en dus aan hén het liefste gaf wat Hij had. Aangrijpend, als zo'n boodschap tot' jongeren komt. Hebben onze kanttekenaren het bij het verkeerde eind gehad toen ze bij Johannes 3:16 verwezen naar Johannes 11:51 en 52, waar het nadrukkelijk gaat, zie de kanttekenaren bij die verzen, over de ,uitverkorenen uit alle volken door de ganse wereld'? Had Samuel Rutherford, bekend om zijn ruime genadeprediking, het mis toen hij schreef. 'Dat verkiezing en verlossing zich beslist in dezelfde sfeer en in dezelfde kring bewegen als de vrije liefde Gods, is mij duidelijk uit Johannes 3:16, waarop de Arminianen zozeer vertrouwen' (Christus stervende, deel 2, blz. 101). Zelfs de Duitse geleerden Bauer en Aland hebben in hun woordenboek op het Nieuwe Testament aangetekend dat 'wereld' in Johannes 3:16 ziet op de, we citeren letterlijk, 'gelovigen als de kern en het waardevolste deel van de mensheid'. Een andere predikant stelde, op grond van de begroeting 'Vriend', waarmee de Heere Jezus in de hof van Gethsémané Judas aansprak: 'Ik durf rustig te zeggen dat de Heere Jezus je vriend is vanavond. Maar jij bent Zijn vijand.' Dat laatste is juist gezegd. Het eerste is ongetwijfeld goed bedoeld, het is zeker gunnend bedoeld - waren we dat maar meer! - maar het is een zeer onzorgvuldige uitleg van de Schrift. Toen Jezus Judas met 'vriend' aansprak, gebruikte Hij een ander woord voor vriend dan in Johannes 15:15, waar Christus tot Zijn discipelen zegt: 'Ik heb u vrienden genoemd.' Daar sprak Christus over Zijn eeuwige liefde tot vijanden die uit genade tot vrienden werden gemaakt, in de hof was het woord 'vriend' een gebruikelijke begroeting van iemand die je kent: vriend, metgezel. Wet en Evangelie We begeven ons op een ander spoor. Tijdens de jongerenavonden, zo zagen we, wordt het publiek ernstig opgeroepen tot geloof. De vraag luidt dan: hoe ontvangt de zondaar het zaligmakend geloof`.? In welke weg past de Heere de zaligheid toe? In een vooraankondiging op de avonden stellen de organisatoren dat de sprekers de wet op het scherpst en het Evangelie op zijn ruimst preken. We denken aan Theodorus van der Groe. Hij predikte inderdaad de wet op het scherpst, maar ook het Evangelie op zijn ruimst. Bij hem waren die twee zaken in evenwicht. Vinden we dat evenwicht tijdens de jongerenavonden ook? Daar zijn predikanten die de eis van de wet in hun lezing laten klinken. De wet, stelde een predikant met recht, moet gepredikt worden als een zwaard om mij te overtuigen en te ontdekken dat ik een goddeloze ben voor God, dat ik die waarheid aanvaard. Toch dringt de vraag: de wetsprediking wordt wel genoemd, maar functioneert ze ook echt? Waarom horen we dan zo bitter weinig over het overtuigende en ontdekkende werk van Gods Geest? Waarom klinkt zo heel weinig door van de Zondagen 2 t/m 5 van de Heidelbergse Catechismus? De ontdekkende bediening van de wet komt in een aantal lezingen sterk in het gedrang. Dit klemt temeer daar een van de organisatoren klip en klaar verklaarde dat zondekennis bij het kruis geboren wordt. Dus eerst, tegen de orde van de Heidelberger in, verlossing en dan ellendekennis? Snel overstappen Daar zijn ook inleiders die zo snel mogelijk overstappen naar de oproep tot het geloof. We merkten in een vorig artikel reeds op dat tijdens de jongerenavonden de verantwoordelijkheid vanuit de schepping zelden aan de orde komt. Bijna alles draait om de aanbieding van het Evangelie en de verantwoordelijkheid van de mens ten opzichte van dit aanbod. Maar ook als de wet als een spiegel tot overtuiging van de zonde wordt erkend, dan nog moeten we de vraag stellen: wat wordt hier bedoeld? Wat wordt bedoeld als een van de predikanten stelt dat we onder Gods wet gaan buigen en ons zondaar zijn gaan belijden voor God? Immers, stelt dezelfde predikant, dit is de ene stem die klinkt in Gods rechtszaal. De andere is de vrijspraak in de belofte van het Evangelie. De zaak lijkt zo te liggen: met de ene hand aanvaarden we de wet, met de andere het Evangelie. We belijden dat we zondaar zijn en we belijden tevens dat we vrijgesproken zijn. We belijden onze schuld, maar hebben ondertussen een zicht op de verlossing. 'Kom', roept een van de predikanten op, 'buig je hoofd op het blok, laten we het samen gaan belijden dat we de eeuwige dood verdiend hebben.' Gaat dit echt zo gemakkelijk? Of geloven we nog dat dit een Godsdaad is, dat er geen onmogelijker zaak is dan om te buigen onder God, dat alleen door de onwederstandelijke werking van Gods Geest een buigen geboren wordt? Harde trap Een andere zaak. Binnen het comité jongerenavonden bestaat een sterke behoefte om jongeren zo snel mogelijk tot het kruis van Christus te leiden, Wie zal kunnen ontkennen dat we alleen in het enige offer, aan het kruis volbracht, een bestaansgrond hebben voor God? Maar nu een vraag, gesteld aan de predikanten die de jongerenavonden bezoeken: wat denkt u van de worstelingen van hen die niet zijn gekomen tot de omhelzing van het offer van Christus? Dat zijn kenmerken en toestanden waarmee het vrome vlees zichzelf opbouwt, horen we er een zeggen. Aangrijpende zaak: weet men geen raad met het zoeken van een tobber die niet weet hoe hij met God verzoend moet worden, die bij ogenblikken wel eens moed grijpt als hij mag geloven dat God van hem afweet, maar die alles zo snel weer kwijt is, die inleeft een buitenstaander te zijn? Wat een striemende geselslagen krijgt zo'n buitenstaander tijdens de jongerenavonden! Hij zou op zijn best van een wereldling een Farizeeër zijn geworden. Ach, dat fluistert de satan hem ook al in. Moet hij nu van een predikant hetzelfde horen? Ja maar, buiten het kruis is er toch geen zaligheid? Dat is waar. Er kan toch geen rust zijn buiten de enige Rustaanbrenger? Dat is waar. Maar dan is er buiten de bewuste kennis van Christus geen geestelijk leven, vervolgt men. Dat is niet waar. Buiten de vereniging met Christus, in de levendmaking, is geen leven. De bewuste kennis van Christus is noodzakelijk, laten we dat ook vasthouden. Maar aan die kennis gaat een weg vooraf. Een weg van missen, van zoeken en ja, dan ook op Gods tijd van vinden. Of hebben onze Dordtse vaderen alles verkeerd gezien toen ze - opnieuw in de leerzame verwerping der dwalingen (III/IV, art 4)! - schreven: 'Hongeren en dorsten naar de verlossing uit de ellende, en naar het leven, en Gods een offerande van een gebroken geest opofferen, geldt eigenlijk van de wedergeborenen en van degenen die zalig genoemd worden (Ps 51:19 en Matth. 5:6).' Wat? Bouwden onze vaderen de ziel dan ook al op in gestalten? Opgebouwd met niets! zou de predikant tijdens de jongerenavonden zeggen. Nee, onze vaderen spraken eenvoudig Gods Woord na. Zij verstonden de Goddelijke opdracht om ook de lammeren te weiden. Een lam wordt toch geen schaap door hem een harde trap te geven? Jongerenavonden: beproeft de geesten (4) Voor de vierde en laatste keer een artikel over de jongerenavonden die op verschillende plaatsen worden belegd en die ons - zo zagen we de vorige malen - zorgen geven. Voor alle duidelijkheid willen wij erop wijzen dat het in deze artikelenserie niet over de zgn. 'SRB-avonden' gaat - zoals sommige lezers meenden maar over de door het 'comité jongerenavonden' belegde bijeenkomsten. Beproeft de geesten, zo luidde de vermaning van de apostel Johannes. Welke geest zit er achter de bijeenkomsten van het comité jongerenavonden, vragen we ons in dit slotartikel af. Gaan we te ver als we, op grond van alles wat we hebben gehoord, een mengsel zien van evangelisch gedachtegoed, gecombineerd met een beredeneerde voorstelling van de Schrift, waarbij vaak vertrouwde woorden worden gebruikt? Evangelisch gedachtegoed. Maar in het Reformatorisch Dagblad verzekerde één van de initiatiefnemers toch dat het 'volkomen onterecht' is dat er vanuit de evangelische beweging invloed is op de jongerenavonden? 'We staan voor honderd procent achter de belijdenisgeschriften', motiveerde hij. Echter, met zoiets te zeggen, ben je er niet van af. Als u op de snelweg veel te hard rijdt, kunt u hard roepen dat u niet beïnvloed bent door wegpiraten, u kunt verzekeren dat u voor honderd procent achter alle verkeersregels staat, maar dat wist niet uit dat u veel te hard reed. Overeenkomsten Er mogen dan misschien geen rechtstreekse invloeden zijn vanuit de evangelische beweging op de jongerenavonden, er zijn wel enkele opvallende overeenkomsten met het evangelische gedachtegoed. We wezen reeds op het algemene spreken over Gods liefde tot deze wereld en het antwoord op de vraag voor wie de Heere Jezus stierf. Laten we niet vergeten dat ook in de evangelische beweging over de zonde wordt gesproken. De val in Adam wordt niet ontkend! Maar het komt doorgaans niet verder dan een verstandelijke toestemming. En ook is de oplossing al in zicht: Gods liefde strekt zich immers uit tot alle mensen en Hij heeft voor alle mensen Zijn Zoon gegeven? Dit nu is de boodschap, die helaas regelmatig op de jongerenavonden klinkt. Nog een overeenkomst tussen het evangelische gedachtegoed en de jongerenavonden. Typerend voor de breedte van de evangelische beweging is de stelling dat Christus alles volbracht heeft en dat er nu een beslissing wordt gevraagd van de mens. God heeft er alles aangedaan om zondaren zalig te maken en nu wacht Hij totdat de mens er alles aan doet om het aanbod van God aan te nemen. Immers, zonder deze beslissing zal de zaligheid nog aan de mens voorbijgaan. De nadruk op de verantwoordelijkheid van de mens is zo groot - zowel onder evangelischen als tijdens jongerenavonden dat er zeer weinig ruimte is voor het toepassende werk van de Heilige Geest. Veelzeggend is in dit verband het voorwoord van het comité jongerenavonden in een van de uitgegeven brochures. We citeren: 'Liefde voor de gehele mensheid heeft Hem bewogen om Zijn Zoon te geven aan het kruis op Golgotha. ( ... ) Als je inziet dat Hij die daad van liefde voor jou heeft gedaan dan ben ie uitverkoren om voor eeuwig door Hem geliefd te worden. Dat vereist dus niets anders dan dat je onvoorwaardelijk voor Hem door de knieën gaat: Heere Jezus heeft U dat voor mij gedaan?'. Vergelijk dit met het zogeheten 'zondaarsgebed' dat gangbaar is onder evangelischen wereldwijd: 'Ik weet dat ik een zondaar ben en Uw vergeving behoef. Ik geloof dat U voor mijn zonden bent gestorven, ik wil me van mijn zonden afkeren. Ik nodig U uit in mijn hart en leven te komen. Ik wil u vertrouwen en volgen, U als Heere en Zaligmaker.' Proeft u de overeenkomsten? Het is waar, de bewoordingen zijn wat anders, maar de hoofdzaken, de rode draad vertoont, helaas, een treffende gelijkenis. We willen niet zeggen dat de jongerenavonden helemaal door het evangelische gedachtegoed zijn gestempeld. Er zijn zeer zeker verschillen te noemen. Evangelischen spreken onomwonden over een vrije wil, zonde is voor hen meer een probleem dan schuld, christen-zijn kan samengaan met een werelds leven. Maar anderzijds geven de overeenkomsten juist veel redenen tot zorg. Het evangelische gedachtegoed verslaat zijn duizenden in ons land. Hoever zal het nog binnendringen binnen de gereformeerde gezindte, ja, binnen onze gemeenten. Beproeft de geesten! Bedenkelijke wind Evangelische invloed of niet, na ons onderzoek van de tien lezingen die tijdens de jongerenavonden werden gehouden, kan onze conclusie niet anders zijn dan dat er een zeer bedenkelijke wind door de avonden waait. Stond de zaak er zo voor dat zaken met andere wóórden werden gezegd, dan was er sprake van een acceptabele veelkleurigheid. We hebben echter gezien dat de lezingen op wezenlijke punten afwijken van de Schrift. Jongeren die deze avonden bezoeken staan - we zeggen het maar eerlijk - naar onze overtuiging bloot voor het gevaar van een beredeneerd geloof. Dan is er een bepaalde bevatting van de zonde, dan wordt vervolgens het Evangelie met ernst gepredikt - of wellicht opgedrongen? - en vervolgens blijken die twee bij elkaar te passen. Wat zulk een beredeneerd geloof inhoudt, kunnen we niet beter zeggen dan met de woorden van Alexander Comrie: 'Mijne geliefden! Gij dient te weten, dat er een zeer groot onderscheid is tussen de bevatting van een zaak en de zaak zelf, tussen aannemen van zijn bevatting van Jezus en een geloofs aannemen van Jezus. Ik geloof dat velen, dit niet recht onderscheidende, zichzelven bedriegen en hun ziel met as voeden, hebbende een leugen in hun rechterhand en een bedrogen hart, dat hen terzijde afleidt. Namelijk, er zijn vele mensen die enig algemeen werk van overtuiging gehad hebben, waardoor zij in vele bekommernissen over hun staat zijn gebracht. Dezen mijden en vlieden de zonde, zijn zeer krachtig in het gebed om verlost te worden, begeven zich bij Gods volk, vragen naar de weg en zetten zich tot onderzoek van de Goddelijke waarheden, vinden lust daarin en geraken tot enige geschakelde bevatting daarvan. Nu hun benauwdheid en verlegenheid door hun bidden, lezen en strijden tegen enige zonde niet kon verdreven worden, beginnen zij te begrijpen dat Jezus een eeuwige gerechtigheid heeft aangebracht, dat men daaraan deel krijgt door de toestemmende daad van de ziel en dus beginnen zij zich enigermate op deze waarheden die zij begrijpen te verlaten en worden zij in het eerst van hun benauwdheid niet bevrijd, zij herhalen dit werk en beginnen hoe langer hoe meer rust te vinden en denken dat zij nu ware gelovigen zijn, omdat zij niet rusten op iets als op de aangebrachte gerechtigheid van de Borg. Is het niet aldus met velen, die onder het Evangelie leven, gesteld? En evenwel, mijn geliefden, er is niets in, dat de kracht der natuur, als er enige prang van overtuiging op de conscientie ligt, te boven gaat.; niet, of men kan het met een historisch geloof doen. En daarom dient elk, die niet gaarne bedrogen wil worden, zichzelven nauwkeurig af te vragen: Heb ik mij met de bevatting van Jezus, volgende de waarheid, verenigd, of heb ik mij met Christus door Goddelijk en bovennatuurlijk licht en werking des Heiligen Geestes, aan mijn ziel ontdekt verenigd?' (Eigenschappen des zaligmakende geloofs, uitg. De Banier, blz. 12-13). Schijngeloof Het zou te wensen zijn dat tegen dit gevaar van een beredeneerd geloof tijdens de lezingen op de jongerenavonden werd gewaarschuwd. Helaas moeten we zeggen dat bij alle nadruk om te geloven het gevaar van schijngeloof zelden aan de orde komt. Een van de predikanten vond zelfs dat de vraag hoe je weten kunt of je gelooft met je verstand of met je hart geen bijbelse vraag is. Een andere inleider sprak er op zijn beurt zijn zorg over uit dat predikanten bang zijn dat mensen te lichtvaardig de Heere Jezus aannemen. Als gevolg daarvan, stelde hij, hebben ze allerlei voorwaarden ingebouwd om de huichelaar buiten te sluiten. Voelt u het suggestieve in deze redenering? Predikanten houden de gemeente uit oprechte zorg voor de zielen op reis naar de eeuwigheid vanuit Gods Woord geen toetssteen voor, welnee, ze zitten maar wat voorwaarden te verzinnen, omdat ze zo verschrikkelijk bang zijn voor oppervlakkig geloof. Liggen we dan in onze oppervlakkige tijd niet bloot voor het schijngeloof? Liggen deze vraag klinkt misschien liefdeloos en scherp, maar het is een oprechte zorg - liggen de jongerenavonden, met de boodschap die daar als een gestage drup de jongeren bereikt, niet open voor dit gevaar? Of wordt dit gevaar niet onderkend? Voor alle duidelijkheid willen we stellen dat de prediking nooit mag opgaan in een waarschuwen tegen wat het niet is. Voorop moet staan wat het wél is, hoe de Heere wel werkt. Maar als de separatie gaat ontbreken, komen we in bedenkelijk vaarwater terecht. Christus Zelf heeft immers gewaarschuwd voor het bouwen op zand, Christus Zelf, hoewel vol bewogenheid met de mensenkinderen, heeft ernstig gewaarschuwd tegen zelfbedrog, de strik die, zo sprak Hij, velen zullen treffen (Matth. 7:22, Lukas 13:26). Ds. L. Rijksen Beproeft de geesten, zo luidde de vermaning van Johannes. Veel meer zou er nog te schrijven zijn naar aanleiding van de lezingen tijdens de jongerenavonden. Het is genoeg geweest, dunkt ons. We schreven in het eerste artikel dat de geluiden vanuit de jongerenavonden niet nieuw zijn. Na het schrijven van deze artikelen kwamen ons twee artikelen uit De Saambinder van 1960 onder ogen. We moeten ze hier laten rusten, hoewel ze na 42 jaar verrassend actueel zijn. Met ernst waarschuwt ds. L. Rijksen, de auteur van de artikelen, tegen het algemeen stellen van de beloften, tegen het 'zonder meer opdringen' van een geloof in Christus, tegen het 'verdoezelen van het wezenlijke onderscheid tussen het recht dat Gods uitverkorenen in Christus hebben en dat wat in de welmenende nodiging des Heeren besloten ligt.' Laten we het begin en het slot van de twee artikelen van ds. Rijksen overnemen om te laten zien dat er niets nieuws onder de zon is. Het begin: 'In onze zogenaamde verlichte tijden schijnen er velen te zijn die zich beijveren om in allerlei tijdschriften en bladen artikelen te wijden aan het geloof in Christus.' Het slot: 'De Heere beware ons en vooral ook onze jonge mensen, waarop zoveel scherpe aanvallen in onze doorvloeiende tijden worden gedaan, om met de geest van de tijd van dat zogenaamd geloven, toegaan en aannemen, daar dat vreemd van het werk des Heiligen Geestes is, toch niet ten verderve te worden afgevoerd.' Gedreven U hebt begrepen dat we helaas niet blij kunnen zijn met deze jongerenavonden. We kunnen, beter gezegd, niet blij zijn met de géést achter deze avonden. Dat we er zo uitvoerig bij stil hebben gestaan, heeft twee redenen. In de eerste plaats zijn de zaken die er aan de orde komen zo fundamenteel. En ook gaan de initiatiefnemers zo gedreven te werk om hun boodschap in diverse regio's uit te dragen. Daar komt nog bij dat de predikanten die welkom zijn tijdens de avonden, ook van zich doen horen tijdens andere jongerenbijeenkomsten. Daar is verder een stichting actief die vanuit eenzelfde geestesklimaat preken uitgeeft. Daar zijn in verschillende gemeenten groepen jongeren die in dit klimaat ademen en zich ondertussen sterk afzetten tegen de prediking ter plaatse en hun visie actief verbreiden. Door al deze activiteiten ontstaat verwarring. Geen heilzame onrust, vrezen we, maar een verwarring die met zich meebrengt een afbuiging van de eenvoudige schriftuurlijk-bevindelijke prediking waardoor de Heere middellijkerwijze onze gemeenten heeft willen bouwen. Redactie
Nieuwsberichten

Soms komt Heart Cry in het nieuws zonder dat we hiervan op de hoogte zijn. Mail ons gerust als je iets tegenkomt. Mail het naar info@heartcry.nl.

286