Alles verloren, maar Jezus verkoren

Alles verloren, maar Jezus verkoren

Jeanne-Marie Bouvier de la Motte-Guyon leefde in Frankrijk gedurende de regering van Louis XIV, bekend als de Zonnekoning. Het was een welvarende tijd en Jeanne groeide op in een rijk gezin. Het mooie jonge meisje ontpopte zich al spoedig tot een ijdele ‘vlinder’, fladderend door het Parijse sociale leven van de zeventiende eeuw. Als jong meisje had ze een ervaring met God, maar dat verdween snel naar de achtergrond door haar najagen van een wereldse levensstijl. In dat alles kwam verandering toen een rijke man naar haar hand vroeg. Haar vader stond hem die toe, en Jeanne moest er met tegenzin in toestemmen. Jacques Guyon was een goede man, maar hij liet zijn moeder toe het huis met ijzeren vuist te regeren. Het leven van de jonge Jeanne werd al spoedig ondraaglijk onder de tirannie van haar schoonmoeder. Later kon ze er echter Gods genadige hand in zien en zei: “Mijn natuurlijke hoogmoed was zo sterk dat niets dan enige moeite en verdriet mijn geest zou hebben kunnen breken en mij tot God bekeerd hebben.”

De benarde toestand thuis was echter slechts het begin van de moeilijkheden voor haar. Ongeveer een jaar na haar huwelijk gaf ze het leven aan een jongetje, maar in de tijd die daarop volgde overkwam haar het ene ongeluk na het andere. Ten eerste verloor haar man veel van zijn bezit; wat de houding van haar schoonmoeder alleen maar verergerde. Toen werd ze zo ziek dat het er naar uitzag dat ze zou sterven. Nauwelijks was ze er overheen gekomen, of haar geliefde halfzus stierf en daarna haar moeder. Dit bracht haar ertoe om troost te zoeken bij God in haar ellendige toestand.

Later zou ze over deze tijd in haar leven het volgende in gebed tot God uitspreken: “U had deze dingen zo bepaald, o mijn God, tot mijn behoud! In Uw goedheid hebt U mij verdrukt. Nu ik de uitkomst ervan zie, zie ik ook in dat wat U in Uw voorzienigheid met mij deed, nodig was om mij te doen sterven aan mijn ijdele en hoogmoedige natuur.” Het was gedurende deze tijd dat ze Christus met overtuiging leerde kennen. Nadat ze zich wedergeboren wist, zei ze: “Niets was makkelijker voor me dan me te oefenen in het gebed. Uren vlogen voorbij, terwijl ik haast niets anders kon doen dan bidden. De vurigheid van mijn liefde stond geen onderbreking toe. Het was gebed vol vreugde en toe-eigening, waarin ik God als zo groot, zo puur, zo onvermengd en ononderbroken proefde, dat het mijn zielsleven in een diepe overdenking bracht, een staat van vertrouwen en toegenegen rust in God, zonder intellectuele inspanning.”

Ongeveer een jaar na deze ervaring werd er een tweede zoon geboren en daarna een dochter. Terwijl de dingen van God steeds meer haar leven vervulden, begonnen de mensen met wie ze voorheen de begeerten van de wereld had nagestreefd, haar om haar geloof in God te vervolgen. Ook haar schoonmoeder werd zelfs nog venijniger tegenover haar. Toen, op tweeëntwintigjarige leeftijd, in 1670, kreeg ze de pokken. De ziekte verwoeste haar schoonheid. Desondanks zei ze: “De verwoesting vanbuiten werd in balans gebracht door de vrede vanbinnen. Mijn ziel werd bewaard in een staat van tevredenheid die niet in woorden uit te drukken is.” Iedereen om haar heen dacht dat ze ontroostbaar zou zijn, maar ze zei: “Terwijl ik in bed lag en de beroving moest ondergaan van dat wat een strik voor mijn hoogmoed was geweest, ervoer ik een onuitsprekelijke vreugde. Ik loofde God met een wonderlijke stilte.”

Toen ze deze beproeving doorstaan had, kwam er nog meer over haar heen. Binnen twee jaar tijd overleden haar jongste zoon, haar dochter en haar vader. Niet lang daarna stierf ook haar beste vriendin. Enige jaren later stierf ook haar echtgenoot. Door dit alles heen had ze slechts een loflied voor God. Ze zag het als Zijn leiding dat alles waar ze buiten Hem op zou kunnen steunen van haar wegviel. “O aanbiddelijke leiding van mijn God! Er kan geen gids of begeleider zijn voor degene die U de wegen van duisternis en dood inbrengt.”

In de jaren die hierop volgden, groeide Madame Guyon meer en meer in de rijkdom van Gods genade. Mensen begonnen te horen over de vrouw in Parijs die zoveel verloren had en toch God er alleen maar liever om gekregen had. Een biograaf schreef over haar: “Het leven van Madame Guyon werd nu gekarakteriseerd door grote eenvoud en kracht (…) En nu, omdat ze zelf een diepere, rijkere en vollere ervaring had ontvangen, begon ze anderen te leiden in de ervaring van de heiliging door genade , of zoals ze het zelf graag noemde, de ervaring van ‘de overwinning over het zelf leven’ of ‘het sterven aan het zelf leven’. Haar binnenste stond in vuur en vlam door de zalving en kracht van de Heilige Geest. Overal waar ze kwam werd ze omringd door menigten van hongerige en dorstige zielen die zich om haar heen verzamelden om het geestelijke vaste voedsel te krijgen dat ze moesten missen bij hun eigen pastoors. Bijna overal waar ze kwam herleefde de godsdienst en overal in Frankrijk begonnen christenen te zoeken naar de diepere ervaring die door haar onderwezen werd.”

Velen werden ertoe geleid hun wereldgelijkvormigheid en zondig gedrag af te leggen, zodat wereldsgezinde priesters Madame Guyon hevig begonnen te vervolgen. Spoedig werd het protest tegen haar zo intens dat de koning haar in de gevangenis liet gooien. Deze eerste gevangenschap duurde slechts acht maanden, maar terwijl ze daar was, probeerden haar vijanden haar te vergiftigen. Ze had zeven jaar te lijden van de gevolgen van het gif. Lawson schrijft over die tijd: “Haar geschriften werden nu overal in Frankrijk gelezen, en ook in veel andere delen van Europa. Zodoende kwamen velen tot Christus en tot een diepere geestelijke ervaring door haar onderwijs. In 1695 werd ze opnieuw gevangengezet op bevel van de koning. Dit maal werd ze vastgezet in het kasteel van Vincennes. Het jaar daarop werd ze overgebracht naar een gevangenis in Vaugirard. In 1698 werd ze
in een kerker van de Bastille, de historische en gevreesde gevangenis van Parijs, vastgezet. Vier jaar bracht ze daar door, maar zo groot was haar geloof in God dat haar gevangenis voor haar als een paleis was. In 1702 werd ze verbannen naar Blois, waar ze de rest van haar leven in dienst van haar Meester doorbracht. Ze stierf in 1717 op 69 jarige leeftijd in volmaakte vrede, zonder dat ook maar een wolk de volheid van haar hoop en vreugde overschaduwde.”

273