Alzo lief heeft God de wereld

Alzo lief heeft God de wereld

Er was eens een man, die het Kerstfeest maar een hoop onzin vond. Niet dat hij een nare man was, of zo. Nee, hij was een aardige en fatsoenlijke persoon, die goed zorgde voor zijn vrouw en kinderen, en zo goed mogelijk probeerde te doen tegenover zijn medemens. Hij geloofde alleen niet in de incarnatie van Jezus Christus, welke de kerk in deze dagen zo predikte. Tegen zijn vrouw, die een trouw kerkganger was, zei hij: “Het spijt me echt, maar ik kan gewoon niet geloven dat God een mens moest worden en naar de aarde moest komen. Het slaat gewoon nergens op.”

Op een avond voor Kerst gingen zijn vrouw en kinderen naar de kerk om de nachtdienst bij te wonen. Hij had geen zin om mee te gaan. “Ik zou mezelf maar een hypocriet vinden,” zei hij, “ik blijf liever thuis, maar ik zal op jullie wachten.”

Kort nadat zijn gezin was weggereden, begon het te sneeuwen. De man liep naar het raam en zag de sneeuwvlokken steeds dikker en zwaarder worden. “Nou ja”, dacht hij, “als we dan toch Kerst moeten vieren, dan kan het maar beter een witte zijn.” Hij liep terug naar zijn makkelijke stoel en ging de krant er in lezen.

Een paar minuten later werd hij opgeschrikt door een ploffend geluid dat buiten vandaan leek te komen. Het ploffende geluid werd snel gevolgd door een andere, en weer een andere. Eventjes dacht hij dat iemand sneeuwballen tegen zijn ramen aan het gooien was. Toen hij de voordeur opendeed, om te zien wat er aan de hand was, zag hij een zwerm vogels in zijn voortuin. Ze waren gestrand in het winterweer, en in hun wanhopige zoektocht naar een schuilplaats, waren ze tegen zijn raam aangevlogen.

“Ik kan ze toch hier ook niet zo laten doodvriezen,” dacht hij bij zichzelf. “Maar hoe kan ik ze helpen?” Plots dacht hij aan de schuur, waar ook de pony van de kinderen stond. Het was er in ieder geval warm en droog. Snel ging hij naar binnen om zijn jas te halen en baande zich door de sneeuw een weg naar de schuur. Daar deed hij de deuren wijd open, en ontstak het licht. Maar de vogels kwamen niet.

“Misschien kan ik ze lokken met wat eten.” Dacht hij. Dus haastte hij zich weer naar het huis, om terug te komen met een zak met oud brood, waarvan hij een spoor van kruimels strooide vanaf de voortuin tot de schuur. Maar de vogels negeerden de kruimels, terwijl ze rond bleven ploeteren in de sneeuw.

Hij probeerde ze in de schuur te krijgen door om hen heen te lopen, en ondertussen “Shhh, shhh!” te roepen. De vogels vlogen alle kanten op, behalve naar de warmte.

De man mompelde in zichzelf: “Ze vinden me natuurlijk maar eng en raar. Kon ik maar een manier bedenken om ze te laten weten dat ze me kunnen vertrouwen. Als ik nu zelf voor een tijdje een vogel kon worden om ze in veiligheid te brengen.”

Op datzelfde moment hoorde hij de kerkklokken luiden. Hij stond even stil om te luisteren naar de aankondiging van het Kerstfeest. Toen viel hij op zijn knieën in de sneeuw, vouwde zijn handen, en zei: “Nu begrijp ik waarom U het moest doen.”

Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leve. Johannes 3:16

273