De Heilige van Auschwitz

De Heilige van Auschwitz

Het is nauwelijks mogelijk om schoonheid te vinden in de dood. Het is zelfs nog moeilijker om schoonheid te vinden in een doodskamp. Met name in Auschwitz. In de Tweede Wereldoorlog zijn daar vier miljoen Joden aan hun eind gekomen. Een halve ton hoofdhaar is hun stille getuige. Ook de douches die gifgas sproeiden, staan er nog.

Maar tegenover alle gruwelijke herinneringen rond Auschwitz, staat er ook een die straalt van schoonheid. Dat is de herinnering van Franciszek Gajowniczek aan Maximilian Kolbe.

In februari 1941 werd Kolbe, een Franciscaanse priester, opgesloten in Auschwitz. In de wreedheid van het slachthuis bewaarde hij de gezindheid van Christus: Hij deelde zijn eten; hij gaf zijn slaapplek weg; hij bad voor zijn beulen. Je zou hem ‘de Heilige van Auschwitz’ kunnen noemen.

In juli van dat jaar vond er een ontsnapping plaats. In Auschwitz heerste de regel dat er tien gevangenen werden gedood voor iedere gedetineerde die ontsnapte. Alle gevangenen moesten zich dan op het centrale plein opstellen in het gelid en de commandant pikte er lukraak tien mannen uit. Deze slachtoffers werden linea recta naar een cel gebracht waar ze geen eten en drinken meer kregen, totdat ze stierven.

De commandant begint te selecteren. De een na de ander wordt naar voren gehaald om het sinistere quotum vol te maken. Het tiende slachtoffer is Gajowniczek.

Terwijl SS-officieren de nummers van de veroordeelden registreren, begint een van de ongelukkigen te snikken. ‘Mijn vrouw, mijn kinderen’, kermt hij.

De officieren draaien zich om als ze een beweging onder de gevangenen bespeuren. De bewakers brengen hun geweer in de aanslag. De honden staan op scherp, klaar om in actie te komen bij het commando ‘Attack!’ Een van de gevangenen heeft zijn rij verlaten en baant zich een weg naar voren.

Het is Kolbe. Geen spoor van angst op zijn gezicht. Geen aarzeling in zijn tred. De hoofdbewaker schreeuwt hem toe dat hij wordt neergeschoten als hij geen halt houdt. ‘Ik wil de commandant spreken’, zegt hij rustig.

Om miraculeuze redenen slaat of schiet de bewaker niet. Op een paar passen afstand van de commandant staat hij stil, neemt zijn hoed af en kijkt de Duitser in de ogen.

‘Herr Commandant, ik wil u een verzoek doen.’

Het is een wonder dat niemand hem neerschoot.

‘Ik wil sterven in plaats van deze gevangene.’ Hij wijst op de snikkende Gajowniczek. Het dappere, ongelooflijke verzoek komt zonder haperen over zijn lippen.

‘Ik heb geen vrouw en kinderen. Bovendien ben ik oud en nergens goed voor. Hij heeft een veel betere conditie.’ Kolbe kende de nazi-mentaliteit maar al te goed.

‘Wie ben jij?’ vraagt de commandant.

‘Een priester.’

Het hele gevangenenblok is met stomheid geslagen. De commandant is ongewoon sprakeloos. Na een kort moment blaft hij: ‘Verzoek toegestaan.’

Het was de gevangenen verboden om te spreken. Gajowniczek zegt: ‘Ik kon hem alleen met mijn ogen bedanken.

Ik was verbijsterd, het drong nauwelijks tot me door wat er gebeurde. De immensiteit van dit alles; ik, de veroordeelde, die mag blijven leven en iemand anders die vrijwillig zijn leven geeft voor mij: een vreemde. Is dit een droom?’

De Heilige van Auschwitz bleef het langst in leven van alle tien. Hij stierf ook niet als gevolg van uitdroging of uitputting. Hij overleed pas na een injectie met carbolzuur. Dat was op 14 augustus 1941.

Gajowniczek overleefde de Holocaust. Hij slaagde erin naar zijn woonplaats terug te keren. Maar elk jaar brengt hij een bezoek aan Auschwitz. Op 14 augustus is hij daar steensvast present om de man te danken die in zijn plaats is gestorven.

In zijn achtertuin staat een gedenkplaat; een gedenkplaat die hij eigenhandig van een inscriptie heeft voorzien. ‘Een eerbetoon aan Maximilian Kolbe, de man die stierf opdat ik kon leven.’

Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus op de bestemde tijd voor goddelozen gestorven.
Want bij hoge uitzondering zal iemand voor een rechtvaardige sterven; hoogstens immers heeft iemand de moed om voor de goede mens te sterven.
God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.
Romeinen 5:6-8

273