De pest in Bergamo

De pest in Bergamo

Er is een Deense dichter, Jens Peter Jacobsen, die een schokkende novelle heeft geschreven: "Die pest in Bergamo".

Bergamo is een Italiaans stadje in de buurt van Ravenna, gelegen op een berg. Slechts één weg, uitgehouwen in de rotsen, leidt naar boven. In dat stadje, zo schrijft Jacobsen, brak in de Middeleeuwen de pest uit. Verschrikkelijk! Dag en nacht luidde de doodsklok. De mensen baden tot God. Ze schreeuwden om hulp. Maar het haalde niets uit. De pest woedde alleen nog maar heviger. En dan kon het hun allemaal niets meer schelen. Ze zeiden: 'God is dood!' Ze rolden de vaten drank uit de cafés naar buiten en er begon een groot zuipfestijn. Stomdronken omhelsden ze elkaar en gingen met elkaar naar bed zonder zich erom te bekommeren wie bij wie hoorde. Er begon een waar bacchanaal, een wanhoopsorgie. Dagenlang. Het was hen allemaal om het even. Alle remmen waren los. Midden in de dans viel er vaak iemand om, zwart in het gezicht. Ze lieten hem liggen. De braspartij ging verder. 'Laten we eten en drinken, want morgen zijn we dood!' Op een dag stonden ze verschrikt stil. Ze hoorden een gezang, een koraal. Ze haastten zich naar de stadspoort en zagen en hoorden een stoet van mensen die boete deden, de rotsweg opkwamen en een litanie zongen: "Kyrie eleison, Heer, erbarm U!" Voorop liep een jonge monnik, die een zwaar houten kruis droeg. De stoet kwam de stadspoort binnen. De mensen van Bergamo stonden daar en lachten: 'Stelletje idioten! Hier is God dood! Hou op met jullie dwaze smeekbeden! God is dood! Kom, laten we eten en drinken, want morgen sterven wij!' En voorop liep de monnik met zijn grote houten kruis. De deuren van de kerk stonden open. Er ging toch niemand meer naar binnen. En zo kon die stoet naar binnen gaan. De monnik zette het kruis tegen een pilaar. En dan drong die wilde meute bandelozen, ten dode opgeschrevenen, de kerk binnen, brullend, lachend. Een woeste slagersleerling, met zijn bebloede schort, liep naar het altaar, zwaaide met een gouden avondmaalskelk en brulde: 'Zuipen maar! Bij ons is God dood!' Op een zeker moment stond die bleke monnik op de kansel en maakte een gebaar met zijn hand. Het werd stil. En in die stilte zei hij: 'Ik zal jullie wat vertellen. Toen de Zoon van God aan het kruis hing en men de spijkers in zijn handen had geslagen, begon het volk ook te spotten en te honen en te lachen. En zelfs de twee misdadigers links en rechts van Hem spoten mee. En toen dacht de Zoon van God: 'Moet ik voor deze mensen sterven, die mijn dood totaal niet raakt!? Moet ik voor die vreselijke mensen mijn leven laten, die door niets meer te winnen zijn?!' Toen dacht de Zoon van God: 'Mij niet gezien! Mij niet gezien!' - en rukte met goddelijke kracht de spijkers uit het hout, sprong van het kruis af, rukte zijn mantel bij de soldaten vandaan, zodat de dobbelstenen de berg Golgota afrolden, sloeg zijn mantel om, voer ten hemel en zei: Mij niet gezien! En het kruis bleef leeg! En nu is er geen verlossing en geen heil en geen redding meer. Nu is er alleen nog dood en hel!' Zo sprak die monnik. Het werd doodstil. De slagersleerling was allang van het altaar afgesprongen. Hij stond aan de voet van de kansel. De kelk was uit zijn handen gerold. 'Er is geen verlossing en geen heil...' 
En dan deed opeens die woeste slagersleerling drie stappen naar voren, stak zijn hand uit naar de monnik en riep met schelle stem: 'Hé, hang de Verlosser alsjeblieft weer aan het kruis! Hang de Verlosser weer aan het kruis!'

Vrienden, die monnik had het niet goed verteld. Het is diep ontroerend en aangrijpend dat de Zoon van God niet heeft gezegd: Mij niet gezien! Mag ik het eens zo zeggen: dat Hij tot dit uur lijdt aan het kruis, hoewel de mensen zeggen: 'Wij vinden ons werk, onze pleziertjes en alle aardse dingen veel belangrijker dan ons heil.'

Die Heere, die nog steeds ieder van ons volgt tot op dit uur, zou alle reden hebben om te zeggen: 'Mij niet gezien! Doen jullie maar wat je wilt!' Als ik Jezus was, dan kon wat mij betrof, de wereld te gronde gaan. Maar Jezus, de Zoon van God, de Verlosser, zegt niet: Mij niet gezien! Maar Hij gaat achter ons aan! Hoe lang moet Hij u nog volgen? Wanneer wilt u eindelijk eens erkennen dat Jezus u op het hart heeft? Wanneer zullen uw ogen opengaan, zodat u zegt: 'Mijn Verlosser! Mijn Verzoener!'

273