De troste boer uit Ravensberg

De troste boer uit Ravensberg

In het land van Ravensberg heeft in de negentiende eeuw een geweldige opwekkingsprediker geleefd: Johann Heinrich Volkening. Door de prediking van Volkening is het land rondom Bielefeld, het land van Ravensberg, inderdaad totaal veranderd. Die Volkening werd op zekere avond bij een rijke boer geroepen. Deze had een grote boerderij en was een rechtschapen en hard werkend man. Maar die opwekkingspreken haatte hij uit de grond van zijn hart. Hij bedankte ervoor om een zondaar te zijn. Hij hoefde geen Verlosser voor zondaren aan het kruis. Hij zei: 'Ik doe wel en zie niet om.' Volkening wordt bij hem geroepen omdat de boer doodziek is. Hij wil Avondmaal vieren. En Volkening gaat naar hem toe.

Volkening was groot van postuur en zijn lichtblauwe ogen waren heel opvallend. Hij gaat dus bij het bed van die boer staan, kijkt hem lange tijd zwijgend aan en zegt dan: 'Heinrich, ik vrees het ergste, ik vrees het ergste voor je. Zoals het nu gaat, ben je niet op weg naar de hemel, maar linea recta op weg naar de hel.' Dat zegt hij, draait zich om en vertrekt. Nu, die rijke boer is woest en raast: 'En dat is een predikant! Is dat christelijke liefde? Dan komt de nacht. De ernstig zieke boer ligt wakker. In zijn geweten knaagt het: 'Je bent niet op weg naar de hemel, maar op weg naar de hel! Stel dat dat waar is!' En dan schieten hem allerlei zonden te binnen. Hij heeft God niet geƫerd. En hij heeft zo nu en dan op een slimme manier andere mensen bedrogen. In de nachten die volgden, overvalt echte vrees hem. Hij wordt heel erg onrustig. Hij ziet opeens dat er veel schuld in zijn leven is en dat hij absoluut geen kind van God is. Nu wil hij in alle ernst omkeren. Drie dagen later stuurt hij zijn vrouw weer naar Volkening: 'Vrouw, haal Volkening!' Het is 's avonds laat. Volkening komt direct. De boer zegt in grote onrust: 'Dominee, ik geloof dat ik moet bekeren!" 'Ja,' antwoordt Volkening, 'het gaat niet meer zo snel als je op leeftijd komt! In de nood roepen ze, maar berouw... daar weten ze niet van! Het moet heel anders.' Volkering zegt dat, draait zich om en vertrekt. Nu is de boer pas echt verschrikkelijk kwaad. U zou toch ook allemaal woedend zijn op zo'n dominee, of niet? Uiteindelijk zou het een dominee ook beter staan, als hij op vriendelijke toon zou spreken met een rijke boer. En bovendien ziet het ernaar uit dat de man niet lang meer zal leven. Maar Volkening was een man die voor God stond, een man die wist wat hij zei.

Drie dagen heeft het nog geduurd tot de boer in vreselijke gewetensnood kwam. Toen wist hij: 'Ik ga sterven! En waar zijn in mijn leven liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, eerbaarheid geweest?' Hij had zijn leven lang de Verlosser veracht, die voor hem gestorven was. Hij had Hem weggejaagd, die in zijn liefde voor hem stond. Hij ziet zichzelf aan de rand van de hel en is ten einde raad. "Vrouw,' vraagt hij, 'haal de dominee!' Die werpt tegen: 'Ik ga niet meer! Hij helpt je toch niet!' 'Vrouw, haal hem! Het gaat niet goed!' Dan gaat zijn Vrouw Als Volkening komt, treft hij een man aan die het begrepen heeft: 'Vergis je niet, God laat niet met zich spotten, want wat een mens zaait zal hij oogsten!' Volkening schuift een stoel bij het bed en vraagt: "Wel, gaat het op de hel aan?' 'Ja, het gaat op de hel aan!' Dan zegt Volkening: 'Heinrich, laten we naar Golgota gaan! Ook voor jou is Jezus gestorven!' En nu vertelt hij in de meest vriendelijke en warme bewoordingen hoe Jezus zondaren redt. Maar daartoe moeten wij eerst ook in onze eigen ogen zondaren zijn geworden. Er moet eerst een einde komen aan het 'Ik doe wel en zie niet om!' Eerst moet je in de waarheid staan. Dan kan Jezus redden! En dan ziet de boer het opeens in: Jezus is voor mij aan het kruis gestorven! Hij betaalt voor mijn zonden! Hij kan mij de gerechtigheid schenken die als enige geldigheid heeft voor God!' En voor het eerst bidt de boer oprecht: 'God, wees mij zondaar genadig! Heere Jezus, red mij van de rand van de hel!' Volkening gaat zachtjes de kamer uit. Hij verlaat een man die Jezus aanroept. Volkening is gerust, want er staat drie maal in de Bijbel: 'Wie de naam Jezus aanroept, zal behouden worden.' Als hij de volgende dag terugkomt vindt hij een man, die vrede heeft met God. 'Hoe staat het, Heinrich?' En Heinrich antwoordt: 'Hij heeft mij aangenomen -- uit genade!' Er is een wonder gebeurd!"

273