Een crucifix in een plas

Een crucifix in een plas

Het is ongeveer vijfendertig jaar geleden dat ik als jonge predikant in Essen kwam, in een mijnwerkerswijk. Temidden van ongeveer twaalfduizend mijnwerkers stond ik daar als jongetje van zevenentwintig jaar. Geen mens wilde iets van mijn boodschap weten. In het centrum van de wijk was een groot troosteloos plein, omgeven door huurkazernes.

Op één hoek van dat plein was een klein huisje blijven staan. In dat huisje had ik binnen vrij korte tijd een zaaltje in orde gemaakt, waarin ik een bijbelkring begon. Het was fijn toen er langzamerhand wat mensen kwamen: een paar mijnwerkers, communisten en atheïsten, die wel eens wilden horen wat die 'zwartrok' te vertellen had, een paar huismoeders, een paar kinderen, twee of drie jonge jongens. Maar eigenaardig: die kleine gemeente, die zich daar vormde, beroerde alle mensen van die wijk. Tenslotte ging het zo dat wij iedere keer gestoord werden. De ene keer werden de ruiten ingegooid. Toen hebben wij luiken aangebracht. Een andere keer kletterden er stenen tegen de luiken. De volgende keer voetbalden ze met blikken vlak voor de deur die toegang gaf tot de zaal, zodat je je eigen woorden niet kon verstaan. Eens gaven ze een demonstratie met trompetten voor ons zaaltje en zongen erbij: 'Geen hoger wezen schrikt ons af, geen God, geen keizer noch tribuun, en verlossing kunnen wij alleen zelf brengen!' En binnen zongen wij: 'God, Hij is liefde, wil ons verlossen!" Ja, dat waren tijden!

Op een keer was het wel heel bar. Het leek alsof de hel losgebarsten was. En toen gebeurde dat heel merkwaardige. Plotseling knalde er iets tegen de deur, er rolde iets zwaars op de grond. Ik dacht: Nu hebben ze een bom gegooid! Ik hoorde de mensen weglopen. Ons hart stond stil. Buiten was het volkomen rustig geworden. Ik rukte de deur open en keek. Daar lag, half in de plassen, een groot ijzeren crucifix. Ik kende het. Dat hadden ze van een katholiek tehuis daar in de buurt afgerukt en tegen onze deur gesmeten: 'Daar hebben jullie je Christus! In het slijk met Hem!' Het was een sombere novemberavond. Het regende. En daar lag dat kruisbeeld in een plas. Ik stond daar op dat troosteloze plein, omgeven door huurkazernes en schachttorens. Achter mij stond mijn kleine gemeente, bevend en sidderend van angst. En daar lag dat beeld van de gekruisigde Verlosser in die plas! Ik dacht: 'God zou alle reden hebben om deze wereld aan zichzelf over te laten. Maar Hij doet het niet! Hij zendt zijn Zoon! En de Zoon van God doet iets onvoorstelbaars. Hij neemt onze schuld op Zich en laat zich aan het kruis nagelen. In plaats van nu op de knieën te vallen voor die Heer en Hem te aanbidden, neemt de mens zijn beeld en gooit het in een plas. Zo spuugt hij naar Gods uitgestrekte hand!" Maar, zij haatten Jezus tenminste nog! De burgers in onze dagen haten Hem niet eens meer. Zij gooien in zekere zin zijn kruis in volkomen onverschilligheid in een plas!

Een beklemmend gevoel van woede brandde in mij. Ik dacht: 'Hoe zal God antwoorden? Nu moet er toch vuur van de hemel vallen!' Maar er kwam geen vuur uit de hemel. De regen viel in stromen neer. En het beeld van de gekruisigde Heiland lag in de plas. Uit de verte hoorde ik een honend gelach. Ze lachten mij uit. Maar toen schoot er opeens door mij heen: 'Zo zal het niet blijven, dat de Zoon van God, die voor de wereld gestorven is, zo veracht wordt. Zo zal het niet blijven! Zijn macht en majesteit zijn hier soms nog verborgen. Maar de dag komt en dat is de consequentie - dat deze wereld die Hem heeft veracht, zal moeten zien dat Hij de enige kans voor ons mensen was en dat Hij de Koning der wereld is. Hij zal terugkomen in heerlijkheid!' Toen ik daar op die regenachtige avond stond, temidden van die kleine gemeente, dat troosteloze plein en dat kruisbeeld in die plas, en ik aanstalten maakte om terug te gaan naar het zaaltje, toen ben ik voor het eerst echt blij geweest om die boodschap: Jezus komt terug! Ik ging naar de katheder, sloeg Matteüs 24 open en las: '...en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken met grote macht en heerlijkheid.' Vanaf dat ogenblik verheug ik mij daarop. Wanneer ik zie hoe sommigen de Heere verachten, de Verlosser die redt van de dood, die zonde vergeeft, die bevrijdt en gelukkig maakt, dan verheug ik mij erover dat de dag komt waarop de mantel van verachting van Hem afvalt en Hij in heerlijkheid zal terugkomen!

273