In alles buigen voor Zijn wil

In alles buigen voor Zijn wil

De pionier van de moderne zendingsbeweging werd geboren in Engeland in 1761. William Carey werd toen hij jong was schoenmaker, maar nadat hij Christus aannam was hij al snel toegewijd bezig met de dingen van God. Als een jonge christen kwam Carey in aanraking met de geschriften van de beroemde ontdekkingsreiziger, kapitein Cook. De jonge William raakte gefascineerd door het idee om het evangelie naar deze verre landen te brengen. Hij zette samen met een aantal vrienden een ‘zendingsorganisatie’ op om na te denken over het idee om het evangelie in India te brengen. Toen ze probeerden om dit idee bij de plaatselijke vergadering van predikanten te introduceren, werden ze met spot overladen. Dit bracht hen echter niet van hun stuk. 

Niet lang daarna ontmoette William een zekere John Thomas, een dokter die in India was geweest. Hij bood aan om de jonge Carey mee terug te nemen ernaartoe. Carey nam dit aanbod zonder aarzelen aan. Nog niet zo lang geleden was William getrouwd met een jong Engels meisje, Dorothy Plackett. Ze wist dat hij een hart voor zending had, maar toen hij aankondigde dat hij naar India zou gaan, weigerde ze met hem mee te gaan. Ook wilde ze haar kinderen daar niet heen laten gaan. Dit was niet de enige tegenstand die hij te verduren kreeg. Zijn vader schreef hem een brief waarin hij hem met bijtende bewoordingen terecht wees over zo’n roekeloos idee. William wist echter dat God hem riep en dus zette hij door. Samen met Thomas reisde hij naar Londen om een reis naar India te boeken. Terwijl hij daar was schreef hij in een brief aan zijn vrouw, gedateerd op 6 mei 1793: “Al had ik de hele wereld, ik zou het allemaal willen opgeven om jou en mijn kinderen bij mij te hebben, maar mijn plichtsbesef is zo sterk dat het alle andere overwegingen aan de kant zet. Ik kan niet terugkeren zonder schuld op me te laden.” 

Terwijl de twee de overtocht probeerden te boeken, liepen ze tegen het ene na het andere probleem aan. In de tussentijd stemde zijn vrouw er uiteindelijk in toe met hem mee te gaan. Toen dat gebeurd was, voorzag God op wonderlijke wijze en spoedig reisden ze af. Zes maanden later arriveerden ze in Calcutta. Carey schreef in zijn dagboek: “Ik voel nu ongeveer wat Paulus gevoeld moet hebben toen hij Athene bezag en ‘zijn geest in hem geprikkeld raakte’.” Het ging allemaal echter niet gemakkelijk. De moderne zendingsbeweging kon niet zonder veel problemen en demonische tegenstand van start gaan. Binnen enkele maanden was hun geld op. 

Careys vrouw en hun zoon werden beiden ernstig ziek. Een biograaf beschrijft hun toestand: “Daar waren ze, in een vreemd land waar ze nauwelijks de taal konden spreken. Zonder geld, zonder voedsel. Dorothy was ziek. Hulpeloze kinderen, een baby…” God greep echter in en ze wisten zich daar te vestigen. 

De eerste paar jaren in India eisten hun tol van de familie. Vanaf het begin wist Dorothy niet om te gaan met de tegenslagen waar ze mee te maken kregen. Langzaamaan begon ze het contact met de werkelijkheid te verliezen. Het werd alleen maar erger toen hun jongste zoon stierf. Alsof dit alles nog niet ontmoedigend genoeg was, duurde het zeven jaar – zeven jaar van hard werken – voordat ze iemand tot bekering zagen komen. 

Ondanks dit alles bleef Carey volharden. Op een gegeven moment werd hem de positie van hoogleraar in de talen geboden, vanwege zijn uitzonderlijke kwaliteiten op dat gebied. Dit gaf hem meer bewegingsvrijheid en geloofwaardigheid, maar het was nog steeds geen garantie dat alles nu makkelijk zou verlopen. De overheid oefende druk uit op hem en de andere zendelingen die later gekomen waren, om niet actief bekeerlingen te maken. 

Op 8 december 1807 overleed Careys vrouw. “Hoewel dit enerzijds betekende dat een last van hem afgenomen was, deed het hem nog steeds verdriet. Hij had Dorothy vele jaren liefgehad. Hij had voor haar gezorgd en haar beschermd zoals een vader dat met zijn kind zou doen, omdat haar gestel was aangetast gedurende het grootste gedeelte van de tijd die ze in India doorgebracht hadden. 

Vrienden hadden erop aangedrongen om haar in een instelling te laten opnemen, maar Carey had zich daar nooit toe kunnen brengen, omdat ze zijn vrouw was en de moeder van zijn kinderen. Tot het einde toe behandelde Carey haar met de grootste liefde en respect.”

In 1809 kwam Carey dodelijk ziek te bed met zware koorts. Hij had jarenlang onvermoeid doorgewerkt; onderwezen, gepreekt, de zendingsorganisatie geleidt, en zijn levenspassie: de Bijbel vertaald in veel Indiase talen en dialecten. Zijn lichaam kon dit niet langer aan. Maar opnieuw kon hij de hindernissen overwinnen en al snel was hij weer aan het werk. Hij stortte zich met alleen maar meer passie op zijn werk. Hij vertaalde de gehele Bijbel of delen ervan in vele verschillende talen en dialecten, onder andere in het Bengaals en Sanskriet. Het was absoluut een ongelofelijke prestatie voor één man. Natuurlijk had hij ook helpers die aan de vertalingen werkten, maar hij moest nog steeds elke afzonderlijke zin nagaan of die juist vertaald was. In 1825 schreef Carey: “Het Nieuwe Testament zal spoedig gedrukt zijn in vierendertig talen en het Oude testamant in acht. Bovendien zijn er nog drie versies in varianten van het Hindoestaanse Nieuw Testament.” 

Zijn prestaties kwamen echter niet zonder zware tegenslagen. Een van de vele daarvan vond plaats in 1812 toen brand uitbrak in de drukkerij. Een onbeschrijfelijke verwoesting. Manuscripten en drukletters waar jaren van hard werk in hadden gezeten, gingen verloren. Hoewel dit een onvoorstelbare tegenslag was, schreef Carey: “Ik wil stil zijn. Ik weet dat de Heere God is en ik wil in alles buigen voor Zijn wil. Hij zal ongetwijfeld goed voortbrengen uit dit kwaad en Zijn belangen behartigen, maar op dit moment is de voorzienigheid erg duister.”

Alleen in Zijn voorzienigheid kan God weten hoe zulke dingen zullen uitwerken. Geen van hen had kunnen bedenken wat voor goeds er uit zo’n ramp voort kon komen. Maar toen het nieuws erover Engeland bereikte, schoot de kerk hen als nooit tevoren te hulp. Er kwam zoveel geld binnen dat ze er haast van in gewetensbezwaren raakten en een verklaring moesten uitbrengen dat er genoeg binnen was gekomen. Zodoende kon hij met hulp van het thuisfront zijn belangrijke werk voortzetten. Tegen het einde van zijn leven raakte William Carey vol van de persoon van Christus. George Gogerly, een van zijn tijdgenoten vertelt hoe hij de oude zendeling enkele dagen voor zijn dood bezocht: “Hij zat dichtbij zijn bureau in zijn studeerkamer, gekleed in zijn gebruikelijke nette kleding. Zijn ogen waren gesloten en zijn handen gevouwen. (…) Zijn voorkomen vervulde me met een zeker ontzag, want het leek wel alsof hij aan het luisteren was naar de stem van zijn Meester en klaar was om weg te gaan. Bijna een half uur lang zat ik daar zonder een woord te zeggen, omdat ik bang was de stilte te verbreken en zijn geest die al haast in de hemel leek te zijn terug naar de aarde te roepen. Uiteindelijk sprak ik toch en ik weet nog precies de woorden die we uitwisselden. ‘Lieve vriend,’ zei ik, ‘het lijkt of je op het randje van de eeuwigheid staat. Laat me je toch naar je gedachten en gevoelens mogen vragen.’ De vraag wekte Carey. Langzaam opende hij zijn ogen en toen antwoordde hij met een zwakke maar ernstige stem: ‘Ik weet in wie ik geloofd heb en ik ben ervan overtuigd dat Hij bij machte is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag. Maar als ik me bedenk dat ik bijna in Gods nabijheid zal verschijnen en mij mijn zonden herinner, beef ik.”

Twee dagen later ging William Carey naar zijn Zaligmaker.

273