Oordelen

Het was een koude zondagmorgen. Ik was op weg naar de kerk. Toen ik de parkeerplaats op reed, zag ik dat bijna alle parkeerplaatsen vol waren en toen ik uitstapte merkte ik dat veel mensen zachtjes met elkaar stonden te fluisteren.

Toen ik dichter naar de kerk liep, merkte ik waarom de mensen stonden te fluisteren. Voor de kerk stond een man. Hij leunde tegen de muur van de kerk, het leek net of hij stond te slapen. Hij had een lange bruine jas aan, welke tot zijn voeten reikte. Ook had hij een hoed op, ver over zijn hoofd gedrukt, zodat je zijn gezicht niet kon zien. Zijn schoenen leken wel 30 jaar oud, er zaten grote gaten in waar zijn tenen doorheen staken.

Ik ging er vanuit dat deze man dakloos was en sliep. Ik liep door naar de deur en stapte naar binnen. In de kerk stonden veel mensen te praten over de man, maar niemand nodigde hem uit om binnen te komen, ik ook niet.

Een paar minuten later begon de kerk. We zaten allemaal te wachten totdat de dominee het Woord zou gaan verkondigen, toen de deuren van de kerk opengingen. De dakloze man kwam binnen sjokken. Mensen keken verbaasd. Hij liep door tot aan de preekstoel, liep naar boven, deed zijn jas uit en deed zijn hoed af. Mijn hart zonk in mijn schoenen; daar stond onze dominee.

Niemand zei iets.

Onze dominee pakte zijn Bijbel en legde hem op de kansel.

‘Gemeente… ik denk niet dat ik jullie hoef te vertellen waar ik over ga preken vandaag. Als je mensen oordeelt, dan heb je geen tijd om van ze te houden!’

273